Recensie: Harry Mulisch – Het beeld en de klok
De meester en het standbeeld
Groteske verhaallijnen en intellectualistische motieven bepalen steeds nadrukkelijker het werk van Harry Mulisch. In zijn nieuwste novelle Het beeld en de klok laat Mulisch Laurens Janszoon Coster van zijn sokkel stappen, na een knipoog van ‘de grote zoon van Haarlem’. Wat volgt is een vertelde odyssee rond de wereld, met theorieën over het zuidelijk halfrond en de stand van de klok als de leidraden van de meester.
‘Niet de feiten. Fictie.’ – in toenemende mate ligt dat uitgangspunt, een principe welhaast, ten grondslag aan de romans en verhalen van Harry Mulisch. Geformuleerd door Ezra Pound (‘End fact. Try fiction.’), is het ook het motto dat Mulisch meegaf aan zijn nieuwe novelle Het beeld en de klok. En inderdaad: net als De pupil (1987) en De elementen (1988) is die novelle een ongebreideld fantastische vertelling geworden waarin voor de werkelijkheid nauwelijks plaats is en voor losse invallen en curieuze gedachtenbouwsels des te meer. Het resultaat is een verhaal dat zich met genoegen laat lezen – het is beduidend boeiender dan De elementen en De pupil — maar daar is dan ook alles mee gezegd.
Dat je, wonend op het noordelijk halfrond, het zuidelijk halfrond als de schaduwzijde van de wereldbol kunt zien en dat je de mensen daar in hun kruis zou kunnen kijken als die wereldbol van glas was – zulke constateringen zijn aardige invallen, maar ze zijn vergeten op het moment dat het boek wordt dichtgeslagen. Mooi verteld, amusant en dat is het dan.
Niet toevallig is Het beeld en de klok op een soortgelijke wijze uitgevoerd als De pupil en De elementen: Mulisch, de meester, ‘deze grote zoon van Haarlem’, is weer zeer nadrukkelijk in het verhaal aanwezig. Op de achterzijde van het schitterende omslag (compliment aan Leendert Stofbergen) prijkt zijn foto; qua sfeer herinnert die meteen aan de foto’s achterop die vorige boeken: een tikje zelfgenoegzaam. Gekleed in een donkere jas met daarbij een vlammend rode das, een ‘elegante porkpie’ op het hoofd, pijp in de hand, verschijnt de meester voor de lezer – en ook voor het standbeeld van Laurens Janszoon Coster, dat ditmaal de verteller is. De meester betreedt de Grote Markt, knipoogt naar het beeld aan de voet van de Sint Bavo en dat stapt van zijn sokkel. Het legt zijn vaste attributen, boek en drukletter, terzijde en begint aan een stadswandeling, tezamen met de meester.
Onderwerp van gesprek is een reis om de wereld, die via Brisbane (Australië) en San Francisco terug naar Amsterdam voert. Wie tussen die plaatsen lijnen trekt, met Brisbane als scharnierpunt, krijgt een hoek van 108 graden en die hoek wordt als het symbool van het volmaakte opgevat, gegrondvest in de perfectie van het pentagram. Honderdacht graden: dat is de stand van de wijzers als de klok negen minuten voor tien aangeeft. Het is nog een graadje volkomener dan tien voor tien, de stand die oogt als de opgeheven armen van de wielrenner die de wedstrijd wint of als de mondhoeken van iemand die lacht. Een pentagram omvat vijfmaal de letter A – en met die letter staat Costers beeld in de hand.
In San Francisco woont de moeder van de meester; hij bezoekt haar als hij terugkeert van de eeuwfeesten in Australië. Een snoepreisje, ondernomen ‘om met eigen ogen te constateren, dat de zon daar inderdaad van rechts naar links gaat’. De beschouwingen over het zuidelijk halfrond als schaduwzijde (was de klok daar uitgevonden, dan ‘zouden klokken tegen de klok in draaien, als je begrijpt wat ik bedoel’) krijgen hun pendant in de aankoop van een horloge in Haarlem, tijdens de wandeling met het standbeeld. Zo heeft alles met alles te maken, is alles bedacht en niets letterlijk waar en is de gedachte sterker dan het feit.
Coster, dat wil zeggen: het standbeeld van de man die welbeschouwd de boekdrukkunst niet uitvond, raakt er uiteindelijk wat moe en geïrriteerd van. Hij stapt weer op zijn sokkel, is dankbaar voor de ‘onvergetelijke uren’ en heeft ‘veel geleerd’. Dat zal de lezer hem niet nazeggen. Die houdt het op een aardig verhaal.
Anton Brand
Harry Mulisch – Het beeld en de klok. De Bezige Bij, Amsterdam. 96 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden, 17 maart 1989.
Foto (fragment van) boven via Wikipedia, CC BY-SA 3.0, maker Guusbosman.