Recensie: Erich Kästner – Emiel en zijn detectives
Altijd in voor een spannend verhaal
Erich Kästner (1899–1974) moet bij velen onder ons bekend zijn als de schrijver van het in 1929 voor het eerste gepubliceerde Emil und die Detektive, verplichte én smakelijke kost bij de eerste leerjaren Duits op de middelbare school. Met dat ‘kinderboek’ brak Kästner internationaal door. Begrijpelijk, want het is geschreven vanuit de belevingswereld van een jongen, iets dat je in een tijd waarin kinderen werden gezien als mini-volwassenen, van wie werd verwacht dat ze zich ook zo zouden gedragen, beslist revolutionair kan noemen. Het is een genoegen dat Emiel en zijn detectives nu in een ietwat herziene vertaling opnieuw in het Nederlands is verschenen.
Niet dat er veel aan gesleuteld hoefde te worden. Het verhaal was altijd al in een frisse, levendige en onderkoeld humoristische taal geschreven en is dus van alle tijden. Na herlezing nu op véél latere leeftijd valt pas echt goed op hoe heerlijk licht-ironisch Kästner de wereld van de volwassenen beschrijft. Dit is wat je met recht een boek voor jong en oud kunt noemen.
Kästner laat het eigenlijke verhaal voorafgaan door een tekst met de titel ‘Het verhaal begint nog lang niet’, een uiterst scherpe analyse van het schrijverschap. Eigenlijk wilde het personage Kästner, journalist bij een grote krant, een echte Zuidzeeroman schrijven over het kleine zwart-wit geruite kannibalenmeisje dat de hele Stille Oceaan overzwom om bij Drinkwater & Co in Frisco een tandenborstel te halen. De kelner in zijn favoriete etablissement raad hem echter aan om over dingen te schrijven die hij kent.
Over de metro en over hotels en dat soort zaken. En over kinderen zoals u die elke dag voor uw neus ziet en zoals wij vroeger zelf waren.
De journalist Kästner besluit dat de kelner gelijk heeft en probeert een verhaal op te roepen, maar het wil maar niet komen. Liggend op de grond in zijn woonkamer, diep nadenkend, valt zijn oog op de kuitvormige poten van zijn eettafel. En Dan denkt hij ineens aan het verhaal van Emiel die van achter Tafelbeen heet. Hij blijft stil liggen.
Want met de gedachten en de herinneringen die bij ons opkomen is het net als met geslagen honden: als je je te vlug beweegt of iets tegen ze zegt, of als je ze wilt aaien – hup, weg zijn ze! En dan kun je wachten tot je een ons weegt voordat ze weer in de buurt durven komen. […] Een verhaal, een roman, een sprookje – die dingen lijken op levende wezens en misschien zijn ze dat ook wel.
Emiel, zoon van een alleenstaande kapster, wordt in zijn nette pak van Neustadt op weg gestuurd naar zijn oma en nichtje in Berlijn. Hij krijgt een envelop met maar liefst honderdveertig mark mee om aan zijn familie te geven. Voor de zekerheid heeft hij deze, voordat hij in de trein stapt, vastgespeld in zijn binnenzak. Maar na het eten van een stukje chocola, aangeboden door een man met een stijve hoed, sukkelt hij langzaam in slaap, dromend over een wilde achtervolging, waarbij de schrijver fijn fantasierijk losgaat. Het geheel wordt overigens begeleid door mooie Willem Busch-achtige tekeningen van Walter Trier.
Als hij wakker wordt, is de coupé leeg en ook zijn binnenzak. Wanneer hij uit het raam kijkt, ziet hij nog net in de verte de man met de stijve hoed van het perron aflopen. En ook al is het niet de halte waar hij moet zijn, besluit hij uit te stappen en de man te volgen. Die neemt het ervan op een terras. Emiel verschuilt zich achter een bloemenstal. Er duikt een, zoals later blijkt, goedhartige jongen op met een toeter. Hoe kan die knul anders heten dan Gustaaf?
Emiel vertelt hem wat er is gebeurd en Gustaaf, altijd in voor een spannend verhaal, besluit zijn vriendjes in te schakelen. Ze zullen dat vuile varkentje weleens samen wassen. Ja, jonge vrienden, vroeger speelden jongetjes en ook stoere meisjes met elkaar op straat en was elk verzetje meegenomen. De jonge detectives verzamelen zich. De kleine Dinsdag krijgt telefoondienst. Het jongetje dat professor wordt genoemd, vormt samen met Gustaaf en Emiel de denktank. Knorringa wordt benoemd tot koerier en Pechtold, die veel te veel detectivefilms heeft gezien, is het jong van de domme voorstellen. Hij weet van geen ophouden. Hij raadt een pistool aan en zegt dat ze een apparaat moeten zien te bemachtigen voor vingerafdrukken.
Tja, en voedsel moet er natuurlijk ook komen. Als de jongens terugkomen met stapels boterhammen, heeft ene Gerbrand een hele cervelaatworst bij zich. De professor zorgt voor de financiën.
Mijn geld laat ik bij jullie achter. Het is nog één mark en vijftig pfennig. Hier Gerbrand, tel maar na! Er is proviand. We hebben geld. Iedereen kent het telefoonnummer. Nog één ding: wie naar huis moet, nokt af! Maar er moeten minstens vijf mensen blijven. Gerbrand daar zorg jij voor. Laat zien dat jullie echte jongens zijn!
De vermeende dief met de stijve hoed laat zich per taxi naar een hotel brengen. Op de binnenplaats maken de jongens een hoofdkwartier. En met vereende krachten weten ze uiteindelijk de zaak op te lossen, die groter blijkt te zijn dan het lijkt. Het personage Kästner, lekker sympathiek en hulpvaardig door de schrijver neergezet, haalt er nog een mooie primeur mee. Het is allemaal heel hartverwarmend.
Uw eigen Gustaaf waande zich bij lezing zelf even in een droom. Toegegeven, het was na een glaasje of twee en het zien van de verdediging van de Begroting van Algemene Zaken door Mark Rutte. Bij de belerende professor in Emiel en zijn detectives verscheen nadien steeds het hoofd van de minister-president. Dat zal wellicht te maken hebben met de volgende scène.
‘Schreeuw niet zo,’ zei Pechtold, ‘jij hebt geen moer over mij te vertellen.’
‘Ik stel voor dat Pechtold er onmiddellijk uit wordt gezet en niet meer aan de achtervolging mee mag doen,’ riep de professor stampvoetend.
‘Het spijt me dat jullie ruziemaken om mij,’ zei Emiel. ‘Laten we stemmen, net als in het parlement. Ik stel voor Pechtold alleen ernstig te waarschuwen. Want iedereen kan natuurlijk niet zomaar doen waar hij zin in heeft.’
‘Hou jullie praatjes maar voor je, rotzakken! Ik was toch al van plan ermee te kappen!’ Toen zei Pechtold nog iets heel lelijks en verdween.
‘Geen woord meer over Pechtold,’ commandeerde de professor. Zijn stem was weer heel rustig, hij beheerste zich enorm. ‘Een streep eronder.’
Een moment lang was onze kleine Emiel een tweeënvijftigjarige politicus uit Boxmeer. Een onbedoeld neveneffect van dit heerlijke boek. Kortom: lees allen (opnieuw) Emiel en zijn detectives!
Guus Bauer
Erich Kästner – Emiel en zijn detectives. Lebowski, Amsterdam. 144 blz. € 17,50.