Recensie: John Fante – Wacht tot het voorjaar, Bandini
Langs kilometers rozenkranzen
Wat De buurt is in de Jo Rutgers-cyclus van Ab Visser, is Wacht tot het voorjaar, Bandini in de Arturo Bandini-cyclus van John Fante (1909-1983): het eerste deel, over de jongensjaren van de held, een boek om direct in je hart te sluiten. Bij Visser waren we in Groningen – of all places – Fantes roman speelt zich af in Rocklin, Colorado, waar Arturo’s vader, afkomstig uit de Abruzzen, als bouwvakker werkt. Rocklin is een fantasiestadje, gemodelleerd naar Boulder, waar Fante opgroeide. Op de beginpagina’s beschrijft Fante zijn held waaruit meteen mag blijken wat een beeldend verteller hij is:
Hij was Arturo, en hij was veertien. Een miniatuureditie van zijn vader, zonder de snor. Zijn bovenlip krulde met zulk een zoete wreedheid. Sproeten zwermden over zijn hele gezicht als mieren op een taart. Hij was de oudste, en hij voelde zich al een hele held.
Fante brengt de bravoure van Arturo Bandini op voortreffelijke wijze voor het voetlicht. Zijn schaamte is overigens net zo groot, want door zijn Italiaanse afkomst lijdt hij aan een minderwaardigheidscomplex; Italianen werden toentertijd zwaar gediscrimineerd (denk aan het bekende scheldwoord ‘spaghettivreter’, dat dan ook vaak valt):
Zijn naam was Arturo, maar hij haatte die en wilde John genoemd worden. Zijn achternaam was Bandini, en hij wou dat het Jones was. Zijn vader en moeder waren Italianen, maar hij wou een Amerikaan zijn. Zijn vader was metselaar, maar hij wilde werper worden bij de Chicago Cubs. Ze woonden in Rocklin, Colorado, tienduizend inwoners, maar hij wou in Denver wonen, vijftig kilometer verderop. Hij had sproeten op zijn gezicht, en hij wou dat het smetteloos was. Hij zat op een katholieke school, en hij wou naar een openbare. Hij had een meisje dat Rosa heette, maar ze had een hekel aan hem. Hij wilde braaf zijn, maar hij durfde niet braaf te zijn omdat hij bang was dat zijn vriendjes hem een heilig boontje zouden vinden.
Wat de jonge Bandini verscheurt, zoals ons allemaal toen we jong waren – en misschien niet alleen toen we jong waren – is de discrepantie tussen droom en werkelijkheid. Hij zit op school, maar droomt weg over zijn Rosa en honkbal. Hij droomt dat Rosa zijn vriendinnetje is, maar in werkelijkheid moet hij haar nog zien te veroveren. Ook zijn moeder, Maria, ziet in het ‘dromenland’ van een damesblad haar eigen arme huishouden in schril contrast staan met de ‘elektrische strijkijzers en stofzuigers, en automatische wasmachines en elektrische fornuizen’. Maar ook al heeft ze dat allemaal niet, ze heeft haar rotsvaste geloof, ‘en ze was naar die andere Maria gegaan langs kilometers rozenkransen.’ Wacht tot het voorjaar, Bandini is bovenal een katholiek boek, waarin ideaal en werkelijkheid om elkaar strijden; aardse, lelijke zonden tegenover hemelse pracht en vergeving.
Niet verwonderlijk vanwege de Italiaanse invloed is er ook de speciale aandacht voor de familieverhoudingen en vooral voor de moederfiguur. Naast de bijna heilige verschijning van Arturo’s moeder is er de oma, een imperator die haar schoonzoon haat met een passie die groter is dan het geloof van haar dochter:
Maar vrede tussen Svevo en zijn schoonmoeder, wel, er waren nu eenmaal verzoeken die zelfs de edelmoedigheid van de Heilige Maagd Maria te veel gevraagd waren.
Onvergetelijk is de entree van de schoonmoeder ten huize van Bandini:
‘Is hij hier – de hond uit de Abruzzen?’
waarna Fante haar fysieke verschijning typeert als een piramide.
Wat ook zo onvergetelijk is aan Wacht tot het voorjaar, Bandini, is de koude, die je uit alle bladzijden tegemoet komt. Maar dit boek is als een haardvuurtje; het lezen vult deze winterse dagen met een intense, behaaglijke warmte.
Johannes van der Sluis
John Fante – Wacht tot het voorjaar, Bandini. Vertaald door Mea Flothuis. Meulenhoff, Amsterdam, 200 blz. € 18,95.