Interview: Jos van Manen Pieters over 40 jaar Tuinfluitertrilogie
[Jos van Manen Pieters overleed gisteren. We plaatsen een interview uit 2004]
‘Ik houd helemaal niet van trilogieën!’
Het eerste deel van de Tuinfluitertrilogie verscheen in 1957 en was meteen een groot succes. De trilogie werd afgesloten in 1964. In de trilogie, En de tuinfluiter zingt, Een nest vol tuinfluiters en Als de tuinfluiter zwijgt, is het leven opgetekend van Marion Verkerk, haar huwelijk met een weduwnaar en de lotgevallen van hun kinderen. Al 40 jaar is deze baksteen een ongekend uitleensucces in bibliotheken door heel Nederland. Aan het jubileum wordt bijzonder weinig aandacht besteed. Reden genoeg om schrijfster Jos van Manen Pieters (73) in het zonnetje te zetten. Een verrassend gesprek, want Van Manen Pieters houdt helemaal niet van trilogieën.
Op een steenworp afstand van haar oude huis ‘Sans rancune’ heeft de 73-jarige Jos van Manen Pieters vorig jaar een luxe appartement betrokken. Pal naast het station Ede-Wageningen. Haar oude huis met een grote tuin eromheen heeft ze met moeite verlaten.
Ik hield erg van het werk in de tuin, maar op mijn leeftijd is dat allemaal niet meer te doen. De nieuwe eigenaar heeft er zo’n lelijk tuinhuisje ingezet en alles veranderd. Ik verleen nog dagelijks mantelzorg in de buurt, maar als ik er langsloop wend ik mijn hoofd af.
Dat doe ik al jaren niet meer. Op mijn 65-ste ben ik gestopt. Toen heb ik overigens wel veel aandacht in de pers gekregen. Ik was vastbesloten om te stoppen. Ik had te veel collega’s gezien die maar doorgingen, terwijl hun werk eigenlijk te ouderwets werd. Ze weten vaak niet meer wat er speelt onder de jeugd. Mijn dochter las die boeken wel eens en zat soms lachend op de bank. Tegen haar heb ik gezegd: ‘Als ik zo ga schrijven, moet je de pen uit mijn hand rukken.’
Mist u het schrijven dan niet?
In het begin was dat moeilijk, want het was toch je levensvervulling. Ik vond het ook een zwaar leven. Als schrijver ben je nooit klaar: de hele dag blijf je doordenken over je boek. Dat ritme moet je kwijtraken. Daarnaast was het gewoon werk. Ik heb altijd mijn eigen kost moeten verdienen. Na mijn scheiding heb ik de kinderen opgevoed. Met kleine kinderen is schrijven haast niet te doen. Dan ga je pas aan het werk als zij slapen. Later, toen ze naar school gingen, was dat makkelijker. Ze stimuleerden me erg, rukten de geschreven pagina’s onder mijn handen vandaan als ze ’s middags van school terugkwamen. Ik zei altijd: ‘wacht tot het boek helemaal af is’, maar dat konden ze niet.
Altijd was ik bezig met schrijven. In de trein, op weg naar een lezing, had ik zelfs een blocnote bij me om door te schrijven. Ik probeerde elke dag een bladzijde te schrijven en tikte het dan over in het net. Dat lijkt niet veel maar als je een heel jaar lang één bladzijde schrijft, dan heb je wel een dik boek. Tegenwoordig denken schrijvers dat het makkelijker is omdat ze een computer hebben, maar schrijven betekent toch voor 90% denken. Het typen is niet zoveel werk.
Bent u jong begonnen met schrijven?
Ik debuteerde met gedichten in christelijke literaire bladen. Gelijktijdig met Okke Jager. Ik was erg geïnteresseerd in poëzie en las ook veel gedichten. Het was in een tijd waarin je geen eindrijm meer mocht gebruiken. Dat mag gelukkig tegenwoordig weer. Toen ik 22 jaar was heb ik het eerste deel van de trilogie geschreven: En de tuinfluiter zingt. Dat was vanaf het begin een groot succes. Uitgeverij Kok kon het meteen herdrukken. Het boek zat in een abonnementenreeks, maar het is daarna gewoon blijven lopen. Tot op de dag van vandaag is het een succes. Ik heb zelfs een keer de ATOS-prijs gewonnen voor het meest uitgeleende boek. Dat was in
de tijd dat Wolkers en Cremer erg in de belangstelling stonden, maar die waren voor veel lezers toch te rauw.
De bibliotheken zullen wel dol op u zijn.
Mijn publiek wordt wel ouder, maar nog steeds worden mijn boeken veel uitgeleend. Ik krijg elk jaar geld van de LIRA (die kent de leenvergoedingen toe –CP) en dat is een behoorlijk bedrag. Daar hebben we ook wel voor moeten vechten. Schrijvers kregen nooit wat, andere kunstenaars wel. Nu is dat pas goed geregeld.
Uw boeken worden bij twee uitgeverijen uitgebracht, bij Kok en bij Bosch & Keuning.
Dat is wat naïef geweest van mij. Ik had al gepubliceerd bij Kok, maar ik werkte bij de NCRV. De NCRV-gids heeft mij eens gevraagd om een feuilleton te schrijven. Dat moest onder enorme tijdsdruk. Ik zag dat helemaal niet zitten, want het duurt dan erg lang voordat je het hele verhaal kunt lezen, maar ik heb het wel gedaan. Omdat de NCRV banden had met Bosch & Keuning is dat boek bijna automatisch gegaan naar die uitgeverij. Pas later dacht ik dat het wel handig was, want dan kon je de uitgeverijen tegen elkaar uitspelen met het honorarium dat ze boden.
Ik moet wel zeggen dat ik het bij Kok altijd erg prettig heb gevonden. Vooral met de oude directeur had ik een goed contact. Nu is dat allemaal wat verwaterd. Als je nu wilt weten of je boek loopt, dan kunnen ze dat niet eens zeggen omdat alles centraal geregeld wordt. De afrekening krijg je vol met ISBN-nummers in plaats van titels. Het is in de hele uitgeverswereld wat minder persoonlijk geworden.
En de tuinfluiter zingt is het verhaal van de jonge Marion Verkerk die in dienst komt van Reinier van Herwaarden. Diens vrouw ligt in het ziekenhuis en hij zoekt een jonge vrouw om voor zijn dochter te zorgen. Binnen de kortste keren bestiert Marion het hele huishouden. Ze vat een hartstochtelijke liefde op voor de jonge kunstenaar Jaap die bij haar in de buurt woont. Als zij moet kiezen tussen het geloof en de liefde is de prille relatie voorbij. Reinier van Herwaarden verliest intussen zijn vrouw en is op zijn beurt verliefd geworden op Marion. Binnen een jaar verandert hij van een wat botte zakenman in een lieve vader en uiteindelijk vinden ze bij elkaar troost en oprechte liefde.
En toen maar meteen een trilogie?
Het vijfde boek dat ik geschreven heb, was pas het tweede deel van de Tuinfluitertrilogie. Ik houd helemaal niet van trilogieën! Maar mijn lezers bleven steeds vragen hoe het met de hoofdpersonen verder ging. Daarom heb ik twee nieuwe delen geschreven. Ik heb er wel voor gezorgd dat er andere hoofdfiguren in de vervolgdelen speelden.
Marion en Reinier staan dan wat op de achtergrond. Zo bleef ik het zelf ook leuk vinden.
In het eerste deel loopt de verhouding tussen Jaap en Marion stuk op het geloof. Kunst zonder God is van weinig waarde zegt Marion tegen de kunstenaar: ‘Maar jij onderschat het gevaar, dat er in schuilt, als de Schoonheid tot een afgod wordt gemaakt. Want de schoonheid van de aardse dingen is geschápen, en wat geschapen is, gaat voorbij. En dan sta je zonder God, ontredderd, alleen.’ Denkt u…
Dat zegt Marion, dat zeg ik niet. Je verwart de mening van een personage met die van de schrijver. Die fout wordt altijd gemaakt. Natuurlijk maken mensen zonder geloof ook mooie en goede kunst. Je moet je wel bedenken dat ik dit boek op jonge leeftijd heb geschreven. In feite kom ik uit een afgeschermde wereld; ik had erg weinig met ongelovige mensen te maken gehad. Nu zou ik het veel genuanceerder hebben opgeschreven.
In die tijd schreef ik ook nog heel onbevangen. Ik durfde over van alles en nog wat te schrijven, terwijl je inzicht in mensen pas later verdiept wordt. Later ben ik bijvoorbeeld ook veel meer research gaan doen voor een boek en dat deed ik bij De Tuinfluiter helemaal niet. Ik heb wel eens meegemaakt bij een lezing dat een vrouw zei dat ze naar de Borg in Dintelborg wilden om het te bezichtigen. Die moest ik wel teleurstellen, want dat huis bestaat helemaal niet.
De vrouwen in De Tuinfluitertrilogie zijn redelijk geëmancipeerd.
Vind je? Volgens mij valt dat nogal tegen in het eerste deel. Pas in Een nest vol tuinfluiters zou ik Inge geëmancipeerd noemen. Zij studeert in Utrecht, maar uiteindelijk volgt ze haar man ook naar Suriname. In Als de tuinfluiter zwijgt blijkt dat ze dezelfde rol heeft als haar man en in het ziekenhuisje dezelfde operaties kan uitvoeren. In het eerste deel is het nog niet zo duidelijk, maar in mijn latere boeken worden de getrouwde vrouwen steeds zelfstandiger.
Ik snap zelf het succes van De Tuinfluiter ook niet zo goed, mijn latere boeken vind ik veel beter geschreven. In Ten leven opgeschreven gaat het bijvoorbeeld over zelfmoord, een veel lastiger thema. Ik heb wel van jongs af aan een hekel gehad aan die romans waarin het alleen maar gaat om de vraag of de hoofdpersonen elkaar krijgen. Bij de Tuinfluitertrilogie zie je al dat ik meer wil. Het gaat ook over de dood, over het niet kunnen krijgen van kinderen, over ziekte. Die problematiek wordt erin beschreven en de onderlinge relaties van de hoofdpersonen. Je kunt wel een reis naar de Noordpool beschrijven, maar dat blijft saai als er niets met de personages gebeurt. Lezers moeten zich kunnen herkennen in de problemen in het boek en de keuzes die de personages maken.
Uw boeken worden bijna alleen door vrouwen gelezen.
Mannen kunnen niet echt wezenlijk praten over gevoelens. Mijn ex-man had dat ook, terwijl je toch wel eens dieper over van alles en nog wat wilt doorpraten. Een man leest liever de krant op de bank. In mijn boeken spreken mannen en vrouwen wel met elkaar. Eigenlijk staat er hoe vrouwen het hebben willen.
Houdt u de Nederlandse literatuur nog een beetje bij?
Op het ogenblik ben ik bezig met De zwarte met het witte hart van Arthur Japin. Een erg knap boek. Ik lees nog wel moderne romans, maar in veel boeken kom je platte seks tegen. Ik heb helemaal geen hekel aan seks in boeken, maar ik heb liever dat er iets gesuggereerd wordt. Ik kan zelf wel invullen wat er gebeurt. Lezen is per slot van rekening creatief werk.
Coen Peppelenbos
Dit interview verscheen eerder in Tzum 25, uit 2004.