Column: Erik Nieuwenhuis – 1969 Gina Lollobrigida
1969 Gina Lollobrigida
(een persoonlijke geschiedenis in 50 en enige Nederlandse levensliederen).
Verkiezen is het droefst verliezen. Eigenlijk wil je ook wel over Een klomp met een zeiltje van Wilma en over Suzanne van Herman van Veen schrijven. Het eerste omdat het zo prachtig illustreert hoe het beeld dat we van onszelf hadden – ‘een jochie dat later eens zeeman wou zijn’ – in een halve eeuw verwerd tot ‘een jochie dat later iets met Entrepreneurship and Management in the Creative Industries wou doen, maar zelf ook niet precies begreep wat dat betekende’. Of over de geur van wierook en droogbloemen op meisjeskamers, waar je net deed of jij ook van Kate Bush hield, en waar je – je wannabe punk inborst ondanks – toch volschoot als Herman van Veen zong
duizend schepen gaan voorbij / en toch wordt het maar niet later. *
1969 is het geboortejaar van mijn vrouw, die geen Suzanne heet. Ze kwam ter wereld in de vroedvrouwenkweekschool te Amsterdam. Ze kan mooi zingen, draagt een wollen muts en doet de gezinsboodschappen bij Albert Heijn. Ze begint na twintig jaar wat losser te worden in de omgang met de chaotische natuur van haar echtgenoot. Ze had eigenlijk allang een Louis d’or moeten krijgen voor haar vertolking van de ballade van het paard met de gouden hoeven uit Het sleutelkruid van Paul Biegel en een gouden medaille voor haar vertaling van Chuck Palahniuks Snuff, een hardgekookt mannenboek vol woorden die je liever niet in het bijzijn van je schoonouders uitspreekt. Ze is het licht in mijn leven en nog heel veel meer. Dit alles ter verontschuldiging van het feit dat de aflevering over haar geboortejaar niet over haar, maar over een andere, ontzettend mooie, donkerharige vrouw gaat.
Toen mijn schoonmoeder de vroedvrouwenkweekschool verliet met een wolk van een jongedame op haar arm, woonde ik zelf nog in een dorp. Prima dorp hoor, daar niet van. Vroom en Dreesmann hadden er een filiaal, er was een schouwburg en een kanaal waar Sinterklaas zijn stoomboot doorheen kon navigeren. Maar vrouwen van het type Gina Lollobrigida zag je er weinig, wat zeg ik, die zag je er helemaal niet. Joop Braakhekke was er prins carnaval. Misschien dat dat verklaart waarom ik Lou Reed zo goed begreep toen hij in 1990 zong:
There is only one good thing about small town
there is only one good use for a small town
there is only one good thing about small town
you know that you want to get out
Tony Bass, die we ook kennen van zijn hitje Ik ben met jou niet getrouwd heet natuurlijk helemaal geen Tony Bass, maar gewoon Thieu Baats. Dé grote hit dat jaar was – terecht – Je t’aime, moi non plus van Serge Gainsbourg en Jane Birkin. Maar het – eveneens licht seksueel getinte – Gina Lollobrigida van Tony Bass, een ode aan een van de mooiste vrouwen aller tijden, is zonder competitie de belangrijkste Nederlandstalige schlager van 1969. Lees en geniet:
Ik heb alleen pikante foto’s van je hier
Daar sta je in je eentje op de pier
Aan de Middellandse Zee
Uitdagend zeg je nee, want jij hebt werk’lijk alles mee
Het is niet moeilijk waar ik steeds aan denken moet
Want wat ik op die foto zie is goed
Al is het maar papier, al ben je ver van hier, het doet me goed
Die foto’s heb ik niet kunnen vinden. Maar dat geeft niet. De universele zeggingskracht van deze passage is groot genoeg. Je kunt je Gina met gemak voorstellen op een pier. En anders zijn er foto’s genoeg waarop ze in haar eentje aan de rand van een zwembad staat, of tegen een palm geleund zwoel in de camera blikt met die ‘jij-en-ik-hebben-samen-iets-heel-speciaals-blik’.
‘Het is niet moeilijk waar ik steeds aan denken moet’ spreekt voor zich. Vermoedelijk doelt de dichter hier op de bakermat van de Renaissance. De geuren, de kleuren, het mediterraan klimaat, de beeldhouwkunst, de duomo’s en de kathedralen, de uitstekende koffie en het parelende gekwetter dat opstijgt uit de huizen. Italia! La dolce vita! Precies die dingen die de Feyenoord-aanhang afgelopen week bewogen om de wedstrijd te laten voor wat die was en zich onder te dompelen in het goede Romeinse leven. Het kan ook zijn dat het over iets anders gaat. Staan twee mannen bij de Niagara watervallen, zegt de een tegen de ander: ‘waar denk je aan?’
Zonder ironie (waar trouwens helemaal niks op tegen is): de populariteit van Tony Bass’ grootste hit laat zien dat de klomp met het zeiltje zinkende is. Een jaar of wat eerder zou het singletje op het bureau van de zedenpolitie zijn beland. Denk maar aan Op een mooie pinksterdag, een paar afleveringen geleden nog een stap te ver voor de AVRO, vanwege het expliciet noemen van het mannelijk geslachtsorgaan in de regel
vader is een hypocriet, vader is een lul.
Vier jaar later, op de rand van de jaren zeventig zijn openlijke masturbatiefantasieën klaarblijkelijk al salonfähig. En het zal nog erger worden. Twintig jaar later kun je je muziekensemble gerust Titt’n noemen en elf weken in de top veertig staan met Ben je geil of wil je een koekje?
Muzikaal lijkt Gina me overigens verwant aan het hoogtepunt van de Efteling-soundtrack: Monsieur cannibale. Zelfde orgeltje, zelfde opzwepende ritme en ook daar (1965, o la la):
Dans une case où était son harem
Il entraîna lui-même le gars
Qui en voyant les femmes se ruer sur lui
Avec tant d’appétit, hurla…
Merk, tot slot, op dat de zinsnede ‘uitdagend zeg je nee’ alleen in z’n eigen tijd en context kan worden begrepen. Tot Postbus 51 ons midden jaren tachtig leerde dat zo’n uitdagend ‘nee’ meestal ook gewoon ‘nee’ betekende, mocht je als man uitgaan van het tegenovergestelde. Toch wel een ingewikkelde boel, die jaren zestig.
*(Voor de liefhebbers: kijk eens naar de blikken in de ogen van de toehoorders. Kunnen we het er in elk geval over eens worden dat dat niet meer bestaat, zoveel verstilde concentratie en toewijding? En dat dat toch intens jammer is.)
Erik Nieuwenhuis