Recensie: Bert Natter – Remington
De dichter lost raadsels op, die hij zelf verzint
Bert Natter (1968) debuteerde op veertigjarige leeftijd succesvol met Begeerte heeft ons aangeraakt, bekroond met onder meer de Selexyz Debuutprijs, in 2012 gevolgd door Hoe staat het met de liefde? Natter weet zogezegd zijn titels wel uit te kiezen. In zijn nieuwste roman Remington heeft de liefde ‘afgedaan’, titelgewijs en met betrekking tot een der hoofdpersonen, een gevierde conceptkunstenaar. Zijn vader, een oude, slechtverkopende maar gerespecteerde dichter, is met medeneming van zijn Remington typmachine naar zijn geboortestad Hamburg gegaan en aldaar onzeker geworden over de terugtocht.
Hij verzoekt zijn zoon hem op te komen halen. En ook de Mercedes-Benz met meer dan 400.000 kilometers op de teller. Een flinke reis in een bedaagd tempo. Een mooie kans voor rasverteller Natter om middels een roadnovel ditmaal eens de verhouding tussen vader en zoon te belichten. En terloops natuurlijk wederom zijn visie op de kunsten uit de doeken te doen. (Een woordspeling die zich opdrong.)
Natter begint in medias res. We rijden meteen op de Afsluitdijk – nomen est omen, zullen we maar zeggen – wanneer de oude dichter zich met het handgeschreven, unieke manuscript van zijn nog te publiceren dichtbundel in een multomap uit de auto heeft laten vallen, pal voor een Poolse vrachtwagen met tubes zalmpasta. Zijn vader is een vlek geworden op het asfalt – bijna een van de confronterende werken van de zoon. Die rijdt voortgedreven door het overige verkeer door om bij Den Oever te keren. Zijn telefoon is bijna leeg, maar toch weet hij nog het alarmnummer te bellen. De operator bedankt hem vriendelijk, ‘alsof hij een ooggetuige is’. De daad van zijn vader was zo onverwacht, dat hij feitelijk niet veel meer is.
Toch zijn er in de afgelopen dagen signalen geweest. Nu de ‘misdaad’ uit de weg is, kan het rechercheren beginnen. De Columbo-methode, verwijzend naar de tv-detective. Natter voert de oude dichter die bekendstond om zijn haarscherpe observaties van het alledaagse – maar ondertussen eigenlijk al het wezenlijke, intermenselijke over het hoofd zag – lekker narrig op, zwerend bij oude waarden. De milde mopperaar, iemand die zich eerder verbaast dan zich opwindt, zal zich er aangenaam in herkennen.
Voor mijn vader was er weinig goeds meer over in de wereld, maar zo mocht ik dat niet zien, vond hij, want hij liep over van geestdrift voor tientallen films, honderden boeken en duizenden muziekstukken. Hij zei: ‘Jij kunt mij niet wijsmaken dat de mensheid de laatste decennia een overvloed aan onsterfelijke werken heeft voortgebracht.’
De dichter kleedt zich steevast in grijze pakken, witte overhemden getooid met een zwart strikje en keurig gepoetste schoenen. Weloverwogen, net zoals zijn woorden. Natter geeft hem een fijn zorgvuldig idioom mee. Mooi consequent volgehouden tot het einde. Niet overdreven – een valkuil die gemakkelijk over het hoofd te zien is – en dus vertederend, amusant, tot nadenken stemmend zelfs.
Mijn vader praatte niet, hij sprak. Zelfs als hij uit zijn nek lulde, deelde hij nog mede. Hij klonk als iemand die door een zware, bakelieten telefoon van gene zijde het woord tot je richtte.
Het cynisme van de dichter – men moet welhaast aan een Jezus-neurose lijden om na een leven in het literaire circuit nog uitsluitend een blij gemoed te hebben – is mild. Hij is tevreden met zijn (marginale) positie in de canon. Is eigenlijk iemand die zogezegd in zijn gedichten kan wonen. Ergens wil Natter ook zeggen dat het mooiste aan het schrijven het schrijven zelf is. Alles daarbuiten …
Voor sommige mensen is kunst maken niet voldoende, ze willen kunst zijn.
Een uitroepteken.
Wanneer zoonlief een krant meeneemt naar het hotel in Hamburg, velt de vader een voorlopig oordeel:
Een groot profiel van en columnist, een interview met hun eigen ombudsman, een interview met een andere columnist die een roman heeft geschreven, een overzicht van de beste televisieseries van dit moment, die allemaal in het winkeltje van de krant te koop zijn – de krant is tegenwoordig net zo dol op zichzelf als de televisie.
Is het ver bezijden de waarheid? Het behoeft welhaast geen betoog dat de dichter ooit werkte voor een dagblad toen de krant nog een meneer was. Op het moment dat hij voor de lezers moest gaan uitleggen wie Heinrich Heine is, stopte hij ermee. Het personage van de dichter roept gemakkelijk sympathie op. Hij is compromisloos.
Nu vader er niet meer is, krijgen de (jeugd)herinneringen een kans. Mooie, ontroerende scènes. Het samen in de tuin begraven van een huisdier bijvoorbeeld.
Ik schepte het zand terug, stampte het aan. ‘Die redt het wel,’ zei ik, ‘in het hiernamaals.’ Plechtig stonden we bij het graf naar de overwaaiende wolken te kijken, toe mijn vader zijn keel schraapte, waarna hij met een opgetogen kinderstemmetje zei: ‘Krijgen we nu een nieuwe?’
De zoon merkt dat zijn vader last heeft van Parkison-achtige trillingen in zijn handen. Achter hem staand helpt hij hem zo goed en zo kwaad als het kan met het strikken van zijn vlinder. De vader onderdrukt de neiging om het resultaat te verbeteren. Ongemakkelijk liefdevol voor de spiegel, als een ongewenst paar. (Zie daarvoor ook de recensie van Graham Swift, Engeland en andere verhalen.) Dichterbij dan ze ooit geweest zijn. Behalve misschien tijdelijk toen ze samen de spullen van de overleden vrouw en moeder opruimden. Niet voor niets, tegenstellingen trekken elkaar, iemand die bij de rechtbank werkt, die uiterst pragmatisch te werk gaat. (Onder een kokerrok vindt de zoon een stropdas. Zijn vader draagt nooit stropdassen. Hij stopt het ding snel weg in de zak voor de kringloopwinkel. Ook een daad van liefde.)
Natter laat de twee gedurende de twee dagen dat ze samen, min of meer gedwongen, met elkaar optrekken, nader tot elkaar komen. Maar er schuilt ook juist iets tijdelijks in. Zoals twee spoorlijnen elkaar bij een wissel even raken. Het is, zonder dat de zoon het weet, een afscheid, een afscheidscadeau van de vader. Ondertussen kan Natter via de vader en de zoon zijn ideeën kwijt over communicatie, over mobiele telefonie in het bijzonder, over de beeldende kunst, en dan speciaal de conceptuele kunst die het ergens van het idee , van het ‘onderliggende verhaal’ moet hebben, over literatuur en het literaire wereldje daaromheen. Je kunt bij een hoop passages ‘denk daar maar eens over na’ noteren. De zoon legt zijn eigen kunst mooi over het ‘model’ van de vader heen.
Ergens in zijn hart had de dichter graag gezien dat zijn zoon met penselen en doeken zou werken, maar hij heeft hem zijn eigen keuzes gelaten. Pas na de dood lijkt de zoon de grootmoedigheid van de vader te beseffen. De Remington, een van de sterren, een van de stille getuigen in de roman, is daar het symbool van. Een geweldig einde waarbij een simpele lijntekening een poëtische rol speelt.
Remington is ingenieus geconstrueerd. Een fijne generatieroman. Natter mag nu, wat observaties betreft, een waardig opvolger van Bernlef worden genoemd.
Guus Bauer
Bert Natter – Remington. Thomas Rap, Amsterdam. 208 blz. € 18,90.