Column: L.H. Wiener – Nagezonden brief aan Bob den Uyl
Nagezonden brief aan Bob den Uyl
[Bijdrage aan Bobschrift 2015, een jaarlijkse uitgave gewijd aan leven en werk van Bob den Uyl, waarvan de presentatie zal plaatsvinden op zondag 12 april om 14.30 in café Sligting te Overveen]
Haarlem, zondag 4 januari 2015.
Beste Bob,
Ik ben een liefhebber van je werk, zoals ik meermaals publiekelijk te kennen heb gegeven en daarom acht ik mijzelf in de positie om je ook eens flink de oren te wassen, als je daartoe aanleiding geeft. Wanneer je door een vijand wordt aangevallen moet je op je hoede zijn, maar als een vriend je handelingen laakt, dan moet je zijn bezwaren ter harte nemen en afwegen. Toegegeven, zelf ben ik daarin nooit echt tot wasdom gekomen en ik heb door de jaren heen dan ook een stoet van dwergen achter me gelaten. Het zij zo. Jij kunt vast beter, want jij bent een evenwichtig mens en niet licht onderhevig aan driftbuien, zoals ik. Goed, ter zake nu.
Ooit, vele jaren her inmiddels, stuurde je mij het toen pas verschenen boekje Schrijvers worden misbruikt, zoals je had beloofd aan de bar van het literaire café Branoul te Den Haag. Ik had die zending eigenlijk niet verwacht, aangezien je toezegging werd gedaan op een moment dat een normaal mens geen geheugen meer heeft en de volgende dag ‘stukken kwijt is’, zoals dat in het jargon heet. Waar bierviltjes al niet goed voor zijn.
Ik heb je voor dat boekje nooit bedankt, een omissie die mij altijd heeft dwarsgezeten, want ik laat mij er dan wel op voorstaan de grootste zwartbloed misantroop van het hele kabouterdorp te zijn, maar aan wellevendheid hecht ik zeer. Welnu, bij dezen dan, goede Bob, lieve brokkenpiloot: ik dank je postuum voor toezending van bovengenoemde publicatie, maar het moet mij tegelijkertijd van het hart dat het een heel lelijk boekje is. En nu heb ik het vooraleerst over de opmaak, die werkelijk alle criteria van goede smaak met voeten treedt.
Je naam in licht okergeel op een achtergrond van rozerode tomaten-crème soep zou nog kunnen volstaan, maar de toevoeging van een soort patrijspoort waarbinnen de titel is afgedrukt op een testbeeld met storing, geheel gevuld met geelgroene gestileerde bliksemflitsen, tart elk artistiek besef, waarbij dan bovendien de in grasgroen afgedrukte ondertitel, luidende: ‘en andere aanklachten’ slechts een magere studentikoze toevoeging vormt.
De volksmond staat niet toe een gegeven paard in de bek te kijken, hetgeen hier in overdrachtelijke zin betekent dat het binnenwerk van dit boekje de dank voor de schenking niet in de weg mag staan. En toch vrees ik dat de inhoud van Schrijvers worden misbruikt destijds ten grondslag lag aan mijn nalatigheid, die dan dus geen nalatigheid was, maar veeleer gêne.
Ik had daarin ongelijk, Bob, voor de zoveelste keer, maar dit werkje dat voornamelijk bestaat uit herdrukken van krantenartikelen, bijdragen aan studentenblaadjes of radiogidsen en inclusief de verantwoording en de vijf openingspagina’s, slechts 93 bladzijden telt, waarvan 10 witpagina’s en 7 allerbelabberdst afgedrukte foto’s – resteren 73 gedrukte pagina’s – is heus een volledig overbodig boekje. Maar erger nog, jongen, op de keper beschouwd is het zelfs een behoorlijk hypocriet geschrift.
Bob, als er iemand was die op zo goed als alle literaire festiviteiten present was, dan was jij het wel. Of het nu om voorleesavondjes ging, om gefilmde stadswandelingen, bootreisjes over de Rijn, of treinreisjes naar Berlijn en terug, jij ontbrak nimmer. Jij was bij deze gelegenheden haast nog vaker in beeld dan Remco Campert. En om dan het titelverhaal te beginnen met de observatie: ‘Het gesol met schrijvers heeft langzamerhand bizarre vormen aangenomen’ getuigt van weinig werkelijkheidszin, nietwaar? Alsof schrijvers zelf geen keus hebben en verordonneerd worden om aan al die flauwe kul mee te doen!
Ik heb het boekje kortgeleden herlezen en moet je zeggen dat het schaakverhaal, getiteld: ‘Een onterecht gewonnen schaakpartij’ het enige verhaal was dat mijn aandacht werkelijk opeiste en dat heeft een reden. Zelf heb ik namelijk ook eens een schaakverhaal geschreven, getiteld: ‘Schaakprobleem’, waarbij het probleem niet zozeer gevormd werd door het feit dat mijn tegenstander blind was, waarover ik van te voren overigens niet was ingelicht, maar door het feit dat hij al vroeg in de partij een volle loper liet in staan en mij daarmee voor het probleem stelde of ik dat stuk nu moest slaan of mijn opponent moest attenderen op zijn vergissing. Na ampele overwegingen besloot ik wel te slaan, om hem zodoende te laten merken dat ik hem als een volwaardig tegenstander beschouwde. Zijn commentaar: ‘Ach ja, niet gezien…’ bezorgde mij vervolgens een storende maagkramp. Ik was destijds lid van de Zandvoortse schaakclub, maar na die gewonnen partij niet meer.
Cees Buddingh’ maakt in zijn Dagboekaantekeningen ook gewag van een schaakpartij, ooit gespeeld tegen niemand minder dan Viktor Kortsjnoj, ook alweer bijna een halve eeuw geleden nu. ‘Op de schaakklok des levens komt elke speler vroeger of later in tijdnood’. (Ik heb nu een flesje Primitivo de Salento op, vandaar deze tegeltjeswijsheid van eigen makelij).
Maar wat mij destijds buitenmate ergerde was dat Buddingh’ al van huis ging om die partij in zijn dagboek te kunnen opnemen, waarmee hij het wezen en de kern van zijn dagboek verloochende. De eis die dit genre aan de schrijver stelt is dat de beschreven gebeurtenissen ‘echt’ hebben plaatsgevonden, zich authentiek hebben voorgedaan en niet gemodelleerd zijn of voor de gelegenheid verzonnen.
Dat jij, Bob, in de trein terug uit Berlijn, tegen niemand minder dan de edelgermaan Günter Grass hebt zitten schaken, Nobelprijswinnaar bovendien, maakte mij nieuwsgierig. Ik was het vergeten, maar ik ging er nu nog eens goed voor zitten. Het verloop van de partij ging als volgt:
Wit: Zwart: Blauw:
Günter Grass Bob den Uyl L.H. Wiener
1. e4, e5 2. Pf3, Pc6 3. Lb5, Pf6 4. 0-0, Pxe4 5. Te1, Pf6
6. Pxe5, Le7 7. d4, 0-0 8. Pc3, a6 9. Lc4, Pxe5 10. d4xP, Pg4
11. h3, Pxf2 12. Kxf2, Lc5† 13. Le3, Dh4† 14. g3, DxL
15. Dh5, d6 16. Tad1, dxe 17. Dxe, Lxe3† 18. Txe3, Le6
19. Td4, Dc6 20. Pe4, f6 21. Dh5 , Dxc2† 22. Te2, Dc6
23. Pc5, Lxa2 24. Te7, Lf7 25 Td7, g6? 26. TxL?, TxT
27. Dd5, DxD 28. TxD, c6 29. Td3,Te7 30.Tb3, Tae8
31. Pxb7, Td7 32. Pc5, Td2† 33. Kf3, Tee2 34. Tb8†, Kg7
35. Tb7†, Kh6 36. Pe4, Txb2 37. Tc7, Tec2 38. Ke3, Tb3†
39. Kd4, g5? 40. Pxf6, Td2† 41. Kc4, Tbb2? 42. Pxh7, Tbc2†
43. Kb4, Td1 44. Ka5, Tb1 45. Txc6†?, Txc6 46 Pf8?, Tc2
Wit geeft op.
Zoals je ziet heb ik de 25ste zet die jij speelde vetgedrukt, omdat daar het moment is waarop je de verkeerde keuze maakt. Met een andere voortzetting had je de partij hier definitief kunnen beslissen. Wat je had moeten spelen was DxT en die Endlösung war da gewesen, met een geschatte snelheid van 140 km per uur. Je wint daarmee of een toren of een paard, afhangende van wat wit doet. Slaat hij met toren e7 terug dan win je een toren. Slaat hij met paard c5 terug, dan win je het paard, na LxD, PxT, KxP en je verliest nog de pion op c7, maar de partij is dan geheel in je macht, met een paard en twee pionnen voor. Uiteindelijk won je de partij wel, maar met een hoop geklooi en onnodig verlies van pionnen.
Het diagram voor de 25ste zet volgt hier, met dank aan Max Pam, die het voor mij in elkaar heeft gezet.
Je noemt het verhaal: ‘Een onterecht gewonnen schaakpartij’, maar dat weet ik zo net nog niet. Het is een Spaanse opening, die in 2010 tot de 9e zet precies zo is gespeeld door Magnus Carlsen en Viswanathan Anand, zoals ik uit betrouwbare bron heb vernomen en het hier getoonde dame offer mag zwart niet aannemen, anders wordt hij door de witte torens in drie zetten vermorzeld.
Ik was zelfs nogal trots op je, Bob, al miste je de beste voortzetting. En ik vond de titel van je verhaal veel te bescheiden.
Maar wat gebeurt?
Uit dezelfde betrouwbare bron, te weten Ivar Schute, redacteur van Bobschrift sinds mensenheugenis, verneem ik dat de edelgermaan zich helemaal niet in die trein uit Berlijn bevond en dat je toen dus niet tegen hem geschaakt hebt. En vermoedelijk heb je in die trein helemaal niet geschaakt, want waarom zou je dan je werkelijke tegenstander niet noemen? Had je al die tijd misschien in de Speisewagen met Remco Campert vertoefd? Samen gezellig zitten kantelen?
En dan rijst ontegenzeggelijk de vraag: is het wel een partij die jij ooit zelf hebt gespeeld? Ik denk van wel, afgaande op je begeleidend commentaar, maar twijfels heersen.
En dan ineens verliest ook dit verhaal al zijn spanning en spuit het fluitend als een losgelaten ballon uit het zicht, and then is heard no more. (Macbeth). Ik ben, zoals je misschien niet weet, gedurende bijna veertig jaar docent Engels geweest en als iets mij ernstig ergert, wil ik mij nog weleens in dat idioom laten gaan.
Schrijvers worden misbruikt, Bob, is als boekje niet alleen foeilelijk uitgegeven, het doet ook afbreuk aan het gehalte van je schrijverschap, waaraan het geheel en al onwaardig is. Het is een smet op je blazoen.
Maar ach, Bob, then again, je hebt zoveel moois geschreven, je hebt me zo vaak laten lachen in onze opstandige, maar machteloze levensworsteling, dat we het voortaan nergens anders meer over hebben.
Schrijvers worden misbruikt was just a scratch. (Mercutio, Romeo and Juliet).
L.H. Wiener
[Voor meer informatie over Bobschrift 2015 zie deze website waar het nummer ook te bestellen is.]