Recensie: Jens Christian Grøndahl – Portret van een man
Archeologische expeditie naar een gewoon leven
Sinds de roman Hartslag (2004), waaraan ik goede herinneringen bewaar, was ik Jens Christian Grøndahl een beetje uit het oog verloren, dus het was een hernieuwde kennismaking bij het lezen van Portret van een man. Een heel aangename. Onlangs werd het terecht verkozen tot boek van de maand bij De Wereld Draait Door. De Antwerpse boekhandelaar aan tafel merkte op dat het een boek was om met een goed glas whisky te drinken. Hij had helemaal gelijk, deze roman over een zestigjarige leraar uit Kopenhagen die terugblikt op zijn leven is als goed gezelschap; je bent blij als je hem ontvangt en weemoedig als je weer afscheid moet nemen. In de tussentijd is een heel leven voorbij gekomen. De titel van de roman klinkt enigszins anoniem, en de hoofdpersoon leren we geeneens bij naam kennen, maar het portret dat Grøndahl heeft gemaakt is juist ontzettend intiem, vooral omdat we de leraar leren kennen door middel van zijn liefdesrelaties – zeg me wie uw liefde is en ik vertel u wie u bent. In een gesprek met Gustaaf Peek tijdens Writers Unlimited gaf Grøndahl aan dat alle Deense auteurs kinderen van Hans Christian Andersen zijn; het intieme zit er bij hen in gebakken. Wat dit boek ook zo bijzonder maakt, het lijkt een paradox, is dat het om zo’n gewoon leven gaat. Geen moorden, psychische aberraties, geen grote tragedies, simpelweg het verstrijken van de tijd en een lichte melancholie en dito filosofische inslag. Zo moet het leven in Denemarken eruit zien, zo moet het leven van de meesten van ons in West-Europa eruit zien. De leraar is niet onsympathiek maar ook niet echt sympathiek. Ook daarvoor geldt weer: zo zien wij eruit.
In zijn adolescentenjaren raakt de verteller bevlogen door het marxisme, dat hij later een illusie noemt, maar waaraan hij meteen toevoegt dat het heeft geholpen tegen andere illusies. Zijn eerste vriendinnetje wordt mooi getypeerd: ze heeft altijd een borstel op zak. Grøndahl schrijft, wederom snedig:
Ze kon op de merkwaardigste momenten haar haren gaan borstelen, zonder dat dat ook maar een beetje eigenaardig leek.
Bij zijn moeder, die een nieuwe baan en vriend heeft en daarmee op het punt staat een vrijgevochten leven te beginnen, wordt kanker geconstateerd. Hij kan de nieuwe mildheid van zijn vader niet aan doordat die ‘naar de dood rook’. Vervolgens krijgt hij iets met Erika, de excentrieke dochter van Gudrun, zijn lerares Duits die hem de liefde voor literatuur bijbrengt, en aan wie dus de vele literaire verwijzingen in dit boek te danken zijn. Hij zoekt Erika op in Berlijn, waar hij de ziekte van zijn moeder gebruikt om zich ‘een weg voorbij haar ironische glimlach te banen’. Het overlijden van zijn moeder vergelijkt hij met een aardverschuiving. Herkenbaar is de begrafenis. De priester vertelt iets over zijn moeder, maar het lijkt alsof hij het over een andere vrouw heeft. Met Kerst komt hij erachter dat Erika een ander heeft. Verstopt achter een kerstboom in een hotellobby moet hij toezien hoe ze de Kerst met een ander viert. De eerste hartenpijn – gewone hartenpijn – is een feit.
Na deze eerste episode leren we hem in het tweede deel kennen als een veertigjarige, ‘vrij populaire’ leraar die Deens, Duits, geschiedenis en aardrijkskunde geeft, een gescheiden man ‘die zich nooit in zijn eigen gezelschap verveelt’, iemand die van Rilke en Brahms geniet, een stukje fietst of naar een tentoonstelling gaat, af en toe het bed deelt met een single collega, en in de zomervakanties een stad in Europa bezoekt waar hij nog nooit is geweest; bovendien net sociaal genoeg om niet als zonderling te worden gezien. Met zijn dochter heeft hij een ‘micromilieu van gewoonten, stemmingswisselingen, vertrouwelijkheden en uitstapjes’ gecreëerd. Dit gelijkmatige, evenwichtige leven wordt enigszins in de war geschopt door de komst van een Servische jongen genaamd Stanko:
Hij keek naar me, net als de anderen, maar zijn blik was anders dan die van hen, alsof hij wist dat hij inbreuk had gemaakt op mijn cirkel.
Prachtig overigens hoe Grøndahl de leraar en de gescheiden man weet te treffen; ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken dat veel leraren en gescheiden mannen zich levendig in dit boek zullen herkennen, vooral de wat solitairen onder hen. Deze Stanko schrijft een duister, ‘ziek’ opstel, dat hem misselijk maakt; hij geeft aan absoluut niet van literatuur te houden die ‘door het heroïsch rondtrompetteren van het onnoembare alle grenzen overschrijdt.’ Het zou bijna de poëtica van Grøndahl kunnen zijn, althans voor dit boek. Het opstel is het begin van een lichte obsessie met de leerling, die moeilijk kan worden onderscheiden van angst. Maar de rust keert snel weer terug als Stanko door omstandigheden een paar dagen bij hem komt te logeren en hij het met Stanko’s moeder aanlegt.
Ondanks het gewone leven dat voorbijtrekt, is Portret van een man een echte pageturner. Dit te maken heeft met de sterke dialogen en door Grøndahls rake manier van formuleren. Nog een klein voorbeeld daarvan. Als hij bij een concert van Brahms zijn jeugdliefde Erika weer tegenkomt schrijft Grøndahl:
Als je dichterbij kwam, zag je dat er grijze draden door haar zwarte haar liepen en als ze glimlachte, verschenen er aanhalingstekens naast haar ooghoeken. Alsof die glimlach een citaat was uit haar verloren gegane jeugd.
Dit boek heeft eveneens prachtige portretten van vrouwen te bieden, bijvoorbeeld van de echtgenote Maria, een psychologe die gespecialiseerd is in vrouwen met een laag gevoel van eigenwaarde. Het laatste deel speelt zich af in Rome, de eeuwige stad, waar hij zijn zestigste verjaardag alleen viert en een jonge fotografe ontmoet. Met haar maakt hij een uitstapje naar Paestum, een archeologische vindplaats, waar zij foto’s maakt. Zo moet dit boek wellicht ook worden begrepen: als een archeologische expeditie naar een gewoon leven; met veel beleid en zorgvuldigheid weet het een gevoelig mens diep te raken. De overblijfselen van het geleefde.
Johannes van der Sluis
Jens Christian Grøndahl – Portret van een man. Vertaald door Femke Blekkingh-Muller. Meulenhoff, Amsterdam. 368 blz. € 22,99.
Geen kritiek op de recensie,
Maar owee, op p 34 zie ik in de roman een dt fout…
…. Heeft ze op een ochtend haar koffer gepakt, haar ouders en broer OMHELST….
Ik heb nog niet veel gelezen in dit boek ,maar ik hoop toch geen fouten meer tegen te komen…
Foei voor de vertaler…
“Oudere gescheiden mannen, vooral de solitairen onder hen, zullen zich in het boek herkennen.” Zegt de recensent. Klopt. Mij overviel geregeld een gevoel van heimwee naar een leven dat er nooit geweest is. Prachtig boek.
Ik hou echt van Jens Christian Grondahls werk. En een pageturner? Ja. Maar hier zeg ik toch ook wel: Blijf niet graven. Hoe dieper je graaft, hoe minder licht er in de put valt.
Hoe knap dit boek en deze recensie ook zijn, ik zie nu toch uit naar een meer verhalend werk.