Column: Guus Bauer – Een beetje mot
Het beestje mot
Uw inktslaaf kreeg het verzoek om zijn licht eens te laten schijnen over het fenomeen ‘literaire non-fictie’? Nu is zijn peertje al zo goed als opgebrand, maar als men hem vriendelijk vraagt, nu ja, dan flakkert hij wel het een en ander bij elkaar. Bovendien is hij bijzonder milieubewust en dus een voorstander van hergebruik. (Beste cursisten, zie hier het thema van volgende week.)
Boekhandelaren hebben graag de titels onder duidelijke noemers op hun planken staan. Een muur vol met thrillers, een halve wand historische werken, een kastje Nederlandse – en vertaalde literatuur en een verdomhoekje poëzie. (Even de kinderliteratuur, Young Adult en de kook-, hobby-, sport- en reisboeken buiten beschouwing latend. Alsmede het werk van Bekende Mensen, in welk genre die ook wat schrijven, of laten schrijven.)
Een echte literator als P.F. Thomése, die zichzelf welhaast per boek opnieuw uitvindt – iets wat eigenlijk elke schrijver zou moeten nastreven, en waarvoor uitgevers ook de kans zouden moeten geven – is daardoor lastig in te delen. Zijn boeken zijn hoogstens verre neven van elkaar. Het lezerspubliek heeft over het algemeen eveneens graag houvast, wil wanneer iets bevalt nog weleens meer van hetzelfde. We geven het niet graag toe, maar in ons aller bovenkamer huist een hokjesgeest.
Marketingmensen spelen daar graag op in. Zo kennen we sinds geruime tijd de ‘literaire thriller’ en de ‘literaire non-fictie’. Voegt een dergelijke categorisering iets wezenlijks toe, of is het slechts een kwestie van ‘het beestje mot een naampje hebben’ om het publiek – en de enkele recensent – tegemoet te komen, zoals uitgevers ook steeds vaker achterin een boek een lijst met vragen voorkauwen voor leesclubs? Betekent de toevoeging ‘literair’ in dit kader eigenlijk niet veel meer dan ‘goed geschreven’, de tekst zogezegd mooi opgekrikt naar een hoger niveau, en hoopt men dat dit uiteindelijk uit reclametechnisch oogpunt wordt gezien als een keurmerk, het boek bijna uitsluitend als product?
Literaire non-fictie is een term met een behoorlijke innerlijke wrijving, ook gevoeglijk bekend als contradictio in terminus. Literatuur, fictie dus, drijft grotendeels op de verbeelding van de schrijver. Non-fictie moet het hebben van de feiten, de jaartallen. Maar zijn die feiten niet altijd gekleurd, de jaartallen niet bijna zonder uitzondering opgepoetst? De aanduiding lijkt te willen zeggen: waarde lezer, u heeft hier een uiterst informatief boek in handen, maar daarnaast kunt u ook nog genieten van de taal, de stijl en de constructie. Het is, dat u het maar weet, beslist geen gortdroog academisch werk. Zouden in feite niet bijna alle niet-wetenschappelijk boeken kunnen worden aangeduid met ‘faction’, een samentrekking van ‘fact’ en ‘fiction’.
Een literator vermomt een stukje van de werkelijkheid, onderzoekt een of meerdere scenario’s, verkent de grenzen. Bij non-fictie zijn de grenzen bekend, maar de schrijver kleurt onvermijdelijk met zijn eigen herinneringen en ervaringen het achterland in. Er is geen precieze scheidslijn tussen fictie en, vooruit, literaire non-fictie aan te geven. Soms vallen de bladeren aan de ene kant van het hek, dan weer aan de andere. Maakt het werkelijk iets uit? Een oprecht boek heeft een eigen identiteit.
Laten we er gemakshalve, en ook om de marketeers niet tegen het hoofd te stoten, toch even vanuit gaan dat er zoiets als literaire non-fictie bestaat. Dan geldt daarvoor uiteraard hetzelfde als voor literatuur. Probeer opsommingen en uitweidingen te vermijden, weiger beslist elke woordgrap, gebruik metaforen spaarzaam of liever helemaal niet, ga niet op zoek naar geforceerd poëtisch taalgebruik, denk van tevoren na over de constructie, vermoord uw lievelingen, of te wel: schrap, snoei en snij keer op keer zonder terughoudendheid, wees kwetsbaar én sterk tegelijk – zelfspot helpt, heus waar – en probeer de juiste balans te vinden tussen laten zien en vertellen.
Bij informatieve boeken ligt er nog een extra reusachtig gevaar op de loer: ze kunnen gaan zweten door de vracht aan weetjes die op de pagina’s wordt gepropt. Voor je het weet sta je als auteur te boek als iemand die graag laat zien hoeveel kennis er in het voortraject is vergaard. Dergelijke Wikipedia-boekwerken zijn voor lezers en recensenten onverdraaglijk! Bij een episch werk van een Amerikaanse gevierde schrijfster – we noemen deze keer geen namen – is vrij eenvoudig aan te wijzen alwaar ze internet heeft geraadpleegd. De vrijwel letterlijk opgenomen stukken ‘achtergrondmateriaal’ verpesten de verder overigens zeer goed geschreven historische roman. (Voor de doorzetter: te vinden tussen de recensies van ondergetekende op een andere plek dan op deze onvolprezen site.)
Een excellent voorbeeld van hoe men de geschiedenis onderhuids in een tekst kan verwerken, valt te ontdekken in Rummelplatz (kermis) van de Duitse schrijver Werner Bräunig (1934 – 1976), een epische roman over de DDR en de BRD in de eerste roerige jaren na de Tweede Wereldoorlog. Een voorpublicatie van één enkel hoofdstuk zorgde ervoor dat de leiding van de socialistische heilstaat de uitgave in 1965 pertinent verbood. Opmerkelijk aangezien dictaturen nu niet bepaald bekend staan vanwege hun gevoel voor humor, nuance en ironie, en al zeker niet voor hun inzicht in taal. Daarvoor ronken hun leuzen te veel.
Bräunig, een gewezen mijnwerker en arbeider in een papierfabriek, is in zijn magnum opus namelijk bijzonder subtiel te werk gegaan. Je zou kunnen zeggen dat in zijn indringende verhaal over idealisme, hoop, liefde, verwachting en teleurstelling de historie nauwelijks met het blote oog is te onderscheiden.
Pas veertig jaar na de dood van Bräunig werd het boek voor het eerst gepubliceerd, nadat het typoscript op miraculeuze wijze weer was opgedoken. Die uitgave alsook de Nederlandse vertaling die eind vorig jaar is verschenen, bevat een meer dan veertig pagina’s tellend notenapparaat. Daaruit blijkt hoe subtiel Bräunig heeft gewerkt, wat voor een natuurtalent er aan hem verloren is gegaan. Moeiteloos verweeft hij de hele Duitse geschiedenis, nee, de hele wereldcultuur in zijn tekst. Niet met tranentrekkende historische uitweidingen of betweterige passages, maar met enkele zinnen, een achteloze opmerking van een personage, een passend citaatje. Rummelplatz is een roman vol zogenaamde ‘telling details’. Details die onbeduidend lijken, maar uiteindelijk sfeerbepalend blijken te zijn.
Voeg daarbij dat het boek verhalend lijkt op het werk van Hans Fallada en in zekere zin ook op dat van Jiří Weil, en dan met name zijn grote Ruslandwerken, en u weet dat u een totaalroman in de hand houdt, een roman die tenminste probeert de hele waarheid te laten zien. Ondanks de beperkingen, het ingebakken onvermogen, ook van het schrijven zelf. Dat Bräunig dat werd ontnomen door dezelfde mensen die hem ooit naar voren schoven, die hem op een voetstuk plaatsten als de ideale schrijvende proletariër, is hij nooit te boven gekomen.
Dat nu juist de DDR, die een nieuwe manier van samenleven voorstond, geen kritiek kon verdragen, niet naar verbeterpunten wilde luisteren, sloopte zijn geloof in de heilstaat, in de mens en in zijn schrijven. Hij heeft zich doodgedronken. De schrijver kan altijd postuum erkend worden. Dat is bij leven een troost, zij het een behoorlijk schrale. Bräunigs roman is alsnog naar zijn eer en geweten uitgebracht. Wat voor een stempel je daar op drukt zal de schrijver, de nabestaanden en de rechtgeaarde lezer zogezegd worst wezen.
Guus Bauer