Interview: Bernard Schlink over De vrouw op de trap
‘Ik wil lesgeven en schrijven. Al het andere vind ik verspilde tijd.’
De Duitse schrijver Bernhard Schlink (1944) is wereldwijd bekend geworden door zijn roman De voorlezer, die ook nog eens succesvol werd verfilmd met Kate Winslet in de hoofdrol. Zijn nieuwste werk, De vrouw op de trap, is een ingenieus gecomponeerde intrige, een roman die beklijft omdat de personages zo levensecht zijn, zonder dat daarvoor hun doopceel uitgebreid gelicht hoefde te worden. De meester toont zich wederom in de beperking.
Schlink: ‘Elk boek is een odyssee. De naamloze advocaat, degene om wie het eigenlijk in dit boek gaat, realiseert zich dat hij een zeer beperkt en vooral beperkend leven heeft gevoerd. In zijn hoofd en in zijn hart. Op het afgelegen eiland stelt hij zich voor het eerst helemaal open. Tijdens de veertien dagen die hij doorbrengt met Irene leeft hij pas echt. Dat realiseert hij zich ook. Het is de vraag wat hij met die wetenschap gaat doen. Begint hij een nieuw leven, of is het hem genoeg?
Toen hij zijn studie had afgerond, wilde hij meteen carrière maken, rechter worden. Degene die moest beslissen of hij die opleiding mocht gaan volgen, gunde hem nog een paar jaar respijt. Iets wat hij toen niet op waarde wist te schatten. De oudere die met de beste bedoelingen een advies geeft. Ik ben in deze roman ook bezig met het thema ouder worden en wat men doet met de kennis en de ervaring die je door wilt en kunt geven. Ik heb in de loop der jaren als professor gemerkt dat vrouwen de betere studenten zijn. Zij nemen de zogenaamde opbouwende kritiek eerder tot zich. Mannen willen nog weleens halsstarrig aan hun ideeën vasthouden. Het is uiteindelijk natuurlijk zaak om zelf te bepalen wat je met een advies doet, maar je krijgt wel iets in handen dat je zou kunnen benutten. Alleen het nadenken daarvoor kan al van grote waarde zijn.
Het eerste cadeau dat Irene de advocaat geeft, is het feit dat ze met hem geen spel meer speelt. Op dat moment kan hij eigenlijk zijn gedachten ordenen en op zoek gaan naar wat er met hem aan de hand is. Daarnaast ervaart hij voor het eerst een sterke emotionele verbinding, een liefde die groeit. Hij voelt de behoefte om geen schulden achter te laten en ervaart daardoor voor het eerst – ja, een advocaat – hoe mooi het is om iemand daadwerkelijk te helpen. Zij spreekt zaken bij hem aan die eigenlijk nooit tot leven waren gewekt. Dat heeft natuurlijk ook met haar ziekte van doen, maar als je ouder wordt en de dood nadert, heeft het geen zin meer om niet waarachtig te zijn. Wie wil je dan nog iets op de mouw spelden?
Ik heb geprobeerd om in deze roman de kunst met het leven te vermengen. Alle drie de mannen die zich rond Irene bewegen, de advocaat, de schilder en de zakenman, projecteren hun wensen op deze vrouw. Ze leven allemaal met beelden, met rolmodellen. Daar kan zij eenvoudig niet aan meedoen en ze breekt er rigoureus mee. Een moedige daad. Ze gaat daarin wel heel ver door zich aan te sluiten bij een niet nader te noemen terroristische organisatie waarin men de RAF zou kunnen herkennen. Ze wil met volle teugen leven, gevaarlijk, intens, op de rand van het mogelijke, betamelijke en schiet daarin door. Maar veertig jaar na dato valt er begrip voor op te brengen. Ze vond dat om echt te leven je iets moet riskeren. De zakenman heeft zich, uiteraard zou je bijna zeggen, geconformeerd aan het bestaan, maar ook de schilder, een kunstenaar, voelt zich goed in het middelmatige. Niet voor niets verkoopt hij heel veel schilderijen. Hij heeft vrede met zijn bestaan. De schrijver en de zakenman blijven beiden in het verleden hangen, kunnen zich niet verzoenen met de nederlaag.
Ikzelf beweeg me ook in de twee werelden van wetenschap en literatuur. In mijn vakgebied werk ik met hart en ziel. Ik heb altijd met veel plezier als rechter en als professor gewerkt. Congressen, vergaderingen op de faculteit en andere zaken in de periferie zijn me zwaar gevallen en datzelfde geldt eigenlijk ook voor de literatuur. Aan dat hele theater rond de literatuur doe ik met tegenzin mee. Wanneer er een nieuw boek uitkomt, geef ik tien lezingen. De uitgeverij heeft het Duitse taalgebied namelijk opgedeeld in tien regio’s. Literatuurcritici ken ik niet en wil ik ook niet kennen, ik ga niet naar beurzen, literatuurinstituten of boekbesprekingen. Ik wil aan de ene kant lesgeven en aan de andere kant schrijven. Al het andere vind ik, excuus, ergens verspilde tijd.
Voor mij is schrijven ook iets riskeren. Ik heb altijd teksten geschreven, als scholier, als student en als lector. Ik dacht in eerste instantie mijn heil gevonden te hebben in het schrijven van wetenschappelijke boeken, en dat doe ik eigenlijk nog steeds graag, maar er ontbrak iets. Toen begon ik met het schrijven van korte verhalen en van thrillers. Mensen in mijn omgeving raadden mij aan om onder pseudoniem te publiceren, omdat ik aan de universiteit lesgaf. Maar dat wilde ik niet. Dit is wie ik ben. Iemand die vakboeken schrijft en daarnaast zijn (rechts)filosofische gedachten verwerkt in proza. Na het succes werd het geaccepteerd, bezag men het volgens mij zelfs met enige jaloezie, maar voordien werd ik een beetje besmuikt bekeken. Wat zal de kritiek over het boek zeggen, wat de lezer? Dat is het risico dat bij het schrijven hoort. Daar moet je je ook niet voor verstoppen.
Het verdrag dat de zakenman en de schilder sluiten, waarbij ze eigenlijk de vrouw ‘verhandelen’, is natuurlijk een convenant dat geen enkele advocaat zal afsluiten, maar wel onze naamloze advocaat in zijn jonge jaren. Hij denkt, als ik het niet doe, doet een ander het. En zo kan hij Irene tenminste nog beschermen. Ik begrijp de zakenman en de schilder ook wel. Ze willen ergens vorm aan geven, in zekere zin aan hun gevoelens. Ze hebben echter geen rekening gehouden met de vrouw, zij overrompelt ze alle drie. Ze is veel slimmer dan de mannen.
Ikzelf vind het ouder worden interessant. Er gebeurt heel veel. Men gaat op niet veel zaken meer in en concentreert zich beter op het wezenlijke. Je krijgt kansen op het waarachtige. Er komen daarnaast herinneringen boven die je soms tientallen jaren niet begeleid hebben. Ik denk dat ik – net als de advocaat in de roman – de mensen ook beter begrijp. In vroegere jaren heb ik te veel mijn eigen ideeën en concepten op ze losgelaten. Ik laat ze nu meer in hun waarde en accepteer ze juist om hun anders-zijn. Alle clichés betreffende het ouder worden zijn waar, maar het feit dat je dat ervaart is niet gewoon, niet triviaal. Het is waardevol. Natuurlijk krijg je gebreken. Je mag medeleven hebben met je lichaam, maar dat is iets anders als zelfmedelijden.
We zijn allemaal op een odyssee, maar heel veel mensen realiseren zich dat niet. De advocaat merkt het op, een beetje laat maar toch. Tegen het einde van het boek wordt hij eigenlijk een soort schrijver, een verteller. Hij moet voor het eerst zijn verbeelding gebruiken wanneer de doodzieke Irene vraagt om een gedroomd gezamenlijk verleden aan haar te vertellen. Eerst alsof ze als volwassenen elkaar hadden gevonden, daarna als studenten en ten slotte hoe het geweest zou zijn indien ze elkaar al op de lagere school hadden gekend. Dat is geen effect waarna ik gezocht heb, net zo min als ik me direct, heel bewust met de taal heb beziggehouden. Men speelt met woorden, met gedachten, met verhaallijnen en dan komt er iets dat in eerste instantie voor jezelf klopt. Je ontrafelt, voegt samen en ontrafelt weer. Net zolang totdat de puzzelstukken passen. Waarom een tekst precies zo in elkaar valt is eigenlijk nooit duidelijk. Dat is eenvoudigweg zo. Een ding is me in de loop der tijd wel duidelijk geworden: het mag nooit een kunstgreep zijn.’
Guus Bauer
Bernard Schlink – De vrouw op de trap. Vertaald door Gerda Meijerink. Cossee, Amsterdam. 220 blz. € 19,90.
(Foto Schlink, screenhot YouTube)