Recensie: Ludvík Vaculík – Cavia’s op proef
Het ware doel van cavia’s
Er zijn boeken waarvan de titel al hilariteit opwekt. Zo is er De neus van Gogol, Heinrich Heines Uit de memoires van de heer Von Schnabelewopski – helaas nog niet gelezen – en ook het onlangs bij Leesmagazijn in een herziene vertaling verschenen Cavia’s op proef van de Tsjechische, voormalig dissidente schrijver Ludvík Vaculík (1926) suggereert al dat er gelachen kan gaan worden. Cavia’s zijn immers grappige diertjes; in dezelfde lijn als de hamster en de marmot. Wat ze precies zo grappig maakt, is misschien hun domme onschuld, dacht ik in eerste instantie; de harige beestjes zitten de hele dag een beetje te knagen en kunnen hard rond rennen op hun korte pootjes als ze daar zin in hebben. Tijdens het lezen van Cavia’s op proef werd me echter duidelijk dat we om deze diertjes kunnen lachen, omdat we ze, ik noem het beestje maar bij zijn naam, met gemak kunnen verpletteren als we zouden willen – de lach is niet onschuldig, de lach is amoreel, zij is slechts de kortsluiting tussen de norm en de afwijking.
Pure machtswellust dus. Een kat of een hond kun je hooguit met een flinke tik knock-out slaan, de cavia daarentegen zal een efficiënt uitgevoerde vuistslag niet zo gemakkelijk overleven. Daarbij komt dat kat en hond terug kunnen vechten door in handen of andere lichaamsdelen te bijten. De cavia heeft daarvoor te kleine tandjes, hij kan ook niet springen, en als hij de achtervolging inzet is hij kansloos. Nu kun je tegen deze theorie over machtswellust inbrengen dat de mier dan ook grappig zou moeten zijn, maar bij de mier hebben we niet het genot om zijn dommige, onschuldige gezichtsuitdrukking te kunnen zien, ze maken ook geen geluid, althans niet hoorbaar. Aan de mier valt dus weinig plezier te beleven, of je moet er een vergrootglas bij halen. Grappig zullen ze alleen niet zo snel worden, daarvoor staan ze te ver af van de mens. Of ze moeten in groten getale zijn; als ze met zijn allen rennen voor hun leven. Dan wordt de ontreddering pas goed zichtbaar.
De verteller uit Cavia’s op proef, een employé van de ‘Staatsbank’ genaamd Vašek, geeft voor Kerst een cavia cadeau aan zijn twee zoontjes, tegen de wil van zijn vrouw (‘ze vindt die weerzinwekkend’). Daar is hij op gekomen omdat een collega zich altijd snel naar huis repte; toen hij hem vroeg waarom, zei hij dat hij cavia’s had. Hij mag het dier dan voor de kinderen hebben gekocht, hijzelf beleeft er ook plezier aan, want heeft de mens ‘één enkel scheppingsproduct onder zich, dan verandert de wereld voor hem.’ Hij observeert het dier nauwkeurig, en op een avond als zijn vrouw en kinderen liggen te slapen haalt hij de cavia’s – ze hebben er inmiddels een bij gekocht – tevoorschijn om er experimenten mee uit te voeren. Die beginnen vrij onschuldig. Zo wil hij nagaan hoe een cavia zich redt als hij merkt dat hij zich op een ‘hoogvlakte’ bevindt waar hij geen holletje kan maken, bijvoorbeeld de boekenkast. Ook speelt hij viool om te zien hoe ze daarop reageren.
Na verloop van tijd worden de experimenten ietwat sadistischer van aard. Vašek spuit bijvoorbeeld parfum op het voorhoofd van een van de twee cavia’s, een andere keer stopt hij ze in een zak (met een luchtgaatje) en gaat naar de bioscoop om het geheel thuis terug te vinden ‘zoals je het hebt achtergelaten’. Ook stopt hij ze onder een glazen kom of maakt een ringetje van plakband die hij om de hals van de cavia schuift. Van dat laatste weet de cavia zich te bevrijden, maar daarbij blijft het niet:
Men neme wederom een papieren bandje ter hand en omgorde de cavia halverwege het lijf ermee, losjes, zodat het bandje alleen om de vacht sluit. Nu versteent de cavia helemaal. Is ervan overtuigd dat hij aan handen en voeten gebonden is en ontdekt absoluut niet dat het niet waar is, omdat hij geen enkele beweging probeert. Ik doe er nog een bandje bij, als een halsbandje om zijn kop. De vacht vóór het bandje gaat overeind staan en eenmaal gerezen gaat die weer liggen. Het silhouet van de ons welbekende cavia is geheel gewijzigd. Van opzij lijkt hij wel zo’n komisch przewalskipaardje en van voren een woeste leeuw die na het verorberen van een missionaris diens vrome gelaatsuitdrukking heeft overgenomen. Toen ik de cavia ook nog een stukje plakband om zijn oren had gedaan, voor de grap, klapte ik verrukt in mijn handen: wat een zielenpoot!
Waarna hij opmerkt dat het geen zin heeft om een cavia op het toetsenbord van een piano te zetten en de klep over hem heen te doen, want hij zal niet gaan spelen.
Voor de dierenliefhebbers die het nu wel meer dan genoeg vinden en het voorgaande met afschuw hebben gelezen: er volgt nog meer waarbij onder andere van een grammofoonspeler en een badkuip gebruik wordt gemaakt, maar uitweidingen daarover zal ik hun besparen. Tijdens het lezen van dit boek houd je de adem in wat er met de cavia’s zal gaan gebeuren, in dat opzicht is het razendspannend. Het ijzige sadisme van de verteller maakt dat je voortdurend in een nerveuze lach schiet, en dat is het gruwelijke aan dit boek: dat je ondanks dat je geen doorgewinterde sadist bent toch zit te grinniken om wat allemaal met de cavia’s wordt uitgespookt. Laten we het maar op zwarte humor houden.
Niet alleen de cavia’s worden geobserveerd door Vašek, maar ook zijn collega’s bij de bank, in het bijzonder een oudere ingenieur. Toch blijven de cavia’s voor hem interessanter. Zoals te vrezen valt, loopt het steeds meer uit de hand; de waanzin die op de loer heeft gelegen lijkt toe te slaan, zelfs zijn kinderen zijn niet veilig voor de bankier. Lees dit vervreemdende boek om eens te filosoferen over domesticatie van dier en mens, insubordinatie, machtsmisbruik, de willekeur van de macht en het ‘ware doel van cavia’s’. Voor meer over Vaculík en zijn houding tegenover het communisme – Cavia’s op proef, geschreven in de jaren zeventig van de vorige eeuw, lijkt een allegorie – zie deze pagina. Misschien niet meteen geschikt voor stemmers op de Partij voor de Dieren en dierenactivisten, maar wel van harte aanbevolen voor de absurdisten en surrealisten hier te lande, die hopelijk nog niet tot de bedreigde diersoorten behoren, want zij zijn het die weten dat bizarre fantasieën en de werkelijkheid af en toe heel dicht bij elkaar kunnen liggen, kennis die doorgegeven moet worden opdat we weten waartoe de mens allemaal in staat is.
Johannes van der Sluis
Ludvík Vaculík – Cavia’s op proef. Vertaald door Kees Mercks. Leesmagazijn, Amsterdam. 230 blz. € 18,95.