Recensie: Alfred Kossmann – Slecht zicht
Waarnemen en verdwijnen
De nieuwe novelle van Alfred Kossmann, Slecht zicht, bevat tal van elementen die de auteur in eerder werk al gebruikte, en toch is het opnieuw een boeiend en verrassend boek. Die elementen zijn bijvoorbeeld de plaats van handeling, de curieuze onderlinge verhoudingen tussen de hoofdpersonen, de zee van literaire verwijzingen, de aanwezigheid van een dode die gedachten heeft en niet in de laatste plaats de glasheldere en trefzekere stijl die op iedere bladzijde weer een verademing is.
Griekenland, Kossmanns tweede vaderland, is minder prominent aanwezig dan in Hoogmoed en dronkenschap (1981), de liefde- en familiebetrekkingen zijn ietsje minder complex dan in de roman In alle onschuld (1984) en de rol van de dood is lang niet zo uitgesproken als in Een gouden beker (1982), maar al die ingrediënten zijn er, in een nieuwe ordening, en dat maakt dat de lezer zich al snel op vertrouwd terrein weet.
Het zijn geen saaie bekenden die hij daar ontmoet, integendeel: aan de hand van die vaste elementen onderzoekt en beschrijft Kossmann telkens een ander aspect van la condition humaine, en ditmaal is dat het beeld dat mensen van zichzelf en anderen hebben. Slecht zicht, de titel zegt het al. Die ‘knarst nogal wanneer je hem uitspreekt. Het is de bedoeling.’
Behalve de vier leden van de familie Kievoet die elkaar beloeren, begeren en in gedachten naar het leven staan, speelt op de achtergrond van de novelle een vijfde hoofdpersoon zijn spel: dat is de schrijver, die zich van allemaal een beeld probeert te vormen en daar bij de een beter in slaagt dan bij de ander. Alexander Kievoet is zijn grootste obsessie, het is een man die zichzelf graag in woorden als ‘Ik ben niet’ en ‘Ik ben een leegte’ hult, die zich voortdurend aan het waarnemen lijkt te onttrekken, die steeds bezig is te verdwijnen.
Door de gedragingen van zijn familieleden te observeren, krijgt de schrijver langzaam maar zeker zicht op Alexanders contouren, maar tegen de tijd dat er een beeld ontstaat — dat zich zelfs op film laat vastleggen — heeft Alexander de geest al gegeven: hij sterft in Griekenland, in aanwezigheid van zijn tante Sophie.
Deze Sophie is oud, dominant, kwebbelziek, maar meer dan de anderen is ze tegen het leven bestand. Feilloos maar onopvallend regisseert ze de verhoudingen in de familie Kievoet. Zij en Alice, Alexanders ex-vrouw, blijven aan het slot van de novelle over. De brave, onafhankelijke Alice heeft dan een hele ontwikkeling doorgemaakt. Met het geld dat ze erfde van Theo Kievoet, de oude toneelcriticus en een achterneef van Alexander, is ze naar Griekenland gereisd en daar heeft ze geleerd van zich af te bijten, of beter: iemand in het gezicht te spuwen. Ze doet het als Alexander onverwacht in haar hotel opduikt en ze doet het in de slotregels van het verhaal nog eens — nu bij Sophie.
De solidariteit die op het moment van Alexanders dood tussen de beide vrouwen leek te ontstaan is ten slotte ook maar schijn, ieder trekt zijn eigen consequenties. Daaruit ontstaan onrechtvaardigheid en misverstand — jammer, want het opmerkelijke is dat al die Kievoets op hun eigen manier best aardig zijn.
Dat spuwen is een prachtig beeld voor de zelfstandigheid die Alice probeert te bereiken. Slecht zicht is rijk aan zulke beelden. Om nog één voorbeeld te geven: de manier waarop Theo zijn nalatenschap verdeelt, briefjes van duizend in boeken met veelzeggende en toepasselijke titels verstopt, is een literair hoogstandje van de eerste orde, even symbolisch als humoristisch. Wat voor Theo als criticus geldt, is ook op Alfred Kossmann als schrijver van toepassing: ‘het (was) hem nooit gegaan om standpunten en theorieën maar om de artistieke overtuigingskracht ervan.’ Slecht zicht is een artistiek boek. En heel overtuigend.
Anton Brand
Alfred Kossmann – Slecht zicht. Querido, Amsterdam, 1986, 100 blz.
Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 5 september 1986.