Recensie: Willem Frederik Hermans & F. Bordewijk – Een onmiskenbare verwantschap
Brieven van zeer geachte heren
Het is nooit goed om je ergens op te verheugen, omdat de kans dat je dan teleurgesteld wordt te groot is. Ik had me dit literaire seizoen erg verheugd op de literaire briefwisseling tussen Willem Frederik Hermans en F. Bordewijk. Twee generaties in de literatuur die elkaar ontmoeten: Hermans de jonge, opstandige man van na de oorlog en Bordewijk die zijn reputatie al gevestigd had voor de oorlog. Het boekje is echter niet meer dan een voetnoot bij het oeuvre van Hermans; boeiend, maar niet indrukwekkend.
De briefwisseling begint in de oorlog als Hermans op aandringen van de uitgever Meulenhoff een paar novellen opstuurt aan Bordewijk, omdat de criticus D.A.M. Binnendijk dacht dat Hermans het proza van Bordewijk geplagieerd had. Bordewijk reageert niet al te enthousiast, ‘mijn tijd is beperkt’, maar schrijft na lezing wel dat er sprake is van ‘Eenige verwantschap’. Vanaf dat moment gaan er diverse brieven over en weer. Hermans als coming man heeft er baat bij dat Bordewijk publiceert in het tijdschrift Criterium (dat was in een tijd dat papieren literaire tijdschriften nog van belang waren) en dat zijn eerste boeken welwillend besproken zouden worden door het Utrechts Nieuwsblad, waarvoor Bordewijk schreef.
Naarmate de jaren verstrijken zie je dat de machtsverhoudingen veranderen. Hermans is steeds meer een van de bepalende figuren in het literaire landschap geworden en Bordewijk wordt steeds meer een man van de oudere garde. De advocaat maakt nog wel eens een boek, maar hij haalt zelden meer het niveau van voor de oorlog. De ironie van de geschiedenis wil dat in 1957 Bordewijk het boekje Idem publiceert met parodieën op collega’s, waaronder Hermans.
Het jaar 1957 is cruciaal in de briefwisseling. Bordewijk stelt zich op als een oude letterkundige die steeds positiever wordt over zijn jongere vakgenoot (en ook achter de schermen zijn best doet voor prijzen), terwijl Hermans steeds openlijker kritiek gaat geven. Als Hermans zich eens laat verleiden tot een lange brief waarin hij daadwerkelijk ingaat op het werk van Bordewijk en hem wijst waar volgens hem de fouten liggen, dan zou dat het moment zijn waarop de twee elkaars gelijken konden worden, want pas als vakgenoten kritiek van elkaar kunnen verdragen is er sprake van gelijkwaardigheid; dan spreekt leeftijd geen rol meer. Helaas reageert Bordewijk een beetje verbolgen en laat hij de kans lopen op een diepere vriendschap. ‘Ik weet niet of U iets van mijn grotere romans hebt gelezen, en zo ja, of het gelezene bij U ook valt onder de noemer ‘te veel materieel en te weinig spiritueel’.’
De schrijvers gingen ook bij elkaar op bezoek, maar volgens de getuigenissen van Hermans waren dat niet bepaald visites waar hij naar uitkeek. In datzelfde jaar 1957 verveelde Hermans zich zo bij een bezoek aan de Alexander Gogelweg, dat hij hoofdpijn voorwendde om weg te kunnen gaan. De jaren erna schrijven de heren voornamelijk plichtmatige berichten. De totale briefwisseling beslaat, na aftrek van het nawoord van de bezorgers en het volstrekt overbodige voorwoord van Christiaan Weijts, nog geen honderd pagina’s.
De briefwisseling met Bordewijk gaat als een nachtkaars uit. Er was een literaire verwantschap (onder meer een voorliefde voor het surrealisme), maar tot een daadwerkelijke toenadering kwam het niet. Het bleven brieven tussen zeer geachte heren. De mooiste in boek uitgegeven briefwisseling is tot nu toe die tussen Hermans en Kousbroek, maar ook daar raakt Hermans teleurgesteld, evenals eerder bij Reve. Hopelijk bestaat er ook nog een briefwisseling met een vriend die intiem en hartelijk is tot aan de dood.
Coen Peppelenbos
Willem Frederik Hermans & F. Bordewijk – Een onmiskenbare verwantschap, brieven 1944-1965. Bezorgd door Marsha Keja & Arno Kuipers. De Bezige Bij, Amsterdam, 132 blz. € 19,90.