Recensie: Lion Feuchtwanger – De erven Oppermann
Het gebral komt dwars door de muren heen
Schrijvers kunnen bij uitstek visionair zijn, hebben, zeker als ze middenin een project zitten als het ware voelhorens voor hun omgeving en zijn daardoor in staat om de juiste beslissingen te nemen, om het immer grijze heden dusdanig te interpreteren dat ze zwart en wit – achteraf zo gemakkelijk vast te stellen – eerder kunnen onderscheiden. Of ze daar in hun persoonlijke leven hun voordeel mee doen, is vaak maar de vraag. Er bestaat nog weleens de tendens om gefundeerd ten onder te gaan.
De romans van de Duitse successchrijver Lion Feuchtwanger (1884 – 1958) geven net als die van Hans Fallada een indringend beeld van het Duitsland van tijdens en net na de Weimarrepubliek. De jaren dertig waarin de wereld kampt me een ernstige crisis. In Duitsland is de situatie politiek gezien instabiel. Men zucht onder extra hoge inflatie, mede door opgelegde herstelbetalingen. Een gunstige voedingsbodem voor het populisme.
Het familie-epos De erven Oppermann van Feuchtwanger verscheen in Nederland bij Uitgeverij Querido allereerst in 1933 met een andere titel. Een nazi met dezelfde achternaam als de, overigens fictieve, Joodse koopmansfamilie, eiste dat ‘zijn’ naam uit de titel zou verdwijnen, voelde het als een bezoedeling van zijn blazoen. Zo ver reikte de macht reeds van de nieuwe machthebbers in het oosten. Al waren een tweetal broers van de schrijver achtergebleven in Duitsland. Een sterk pressiemiddel. Lion had al gauw door dat het nieuwe regime geen acuut ziektegevalletje was, maar een chronische aandoening. Hij vluchtte naar Frankrijk en vertrok na de opmars van de Wehrmacht voorgoed naar Amerika.
Juist het feit dat de broers Oppermann niet hebben bestaan, maakt deze roman extra sterk. Het zorgt voor een historische onderbouwing. Let wel, Feuchtwanger schreef het boek in 1932/1933 met zijn neus gedrukt op de feiten, zonder, om de taal van zijn laatste keuzeland te gebruiken, enige hinesight. Als je het met de kennis van nu leest, dan klopt het allemaal, heeft de roman een ongekende zeggingskracht. Om zoiets in die tijd te kunnen scheppen getuigt van een immens inlevingsvermogen. Dit kan niet anders zijn dan een nauwkeurige verbeelding van de alledaagse werkelijkheid. Je voelt dat de schrijver het meeste aan den lijve heeft moeten ondervinden.
De schetsen over gebeurtenissen, vaak gruwelijke blijken van willekeur, worden op tragikomische wijze in de tekst verwerkt. Het zijn dan wel geen bestaande personen, eerder karakters die de geschiedenis in al haar facetten weergeven, maar ze krijgen door de terloopsheid, door de diepe worteling in de geschiedenisvertelling een geheel eigen, diep invoelbaar gezicht.
De familie bestaat uit de broers Gustav, Martin en Edgar en de zuster Klara met hun aanhang en kinderen. De eerste twee leiden de door de grootvader uit de grond gestampte meubelfabriek. Gustav is daarbij eerder een levensgenieter, iemand die zich liever met zijn vriendinnen bezighoudt en met zijn ambitie om een grootse biografie over de schrijver Lesser te vervaardigen, dan met de dagelijkse gang van zaken. Het bedrijf loopt goed, heeft een eigen fabriek en een groot aantal verkoopfilialen door heel Duitsland. Martin is een zakelijke piekeraar. En Edgar is het allemaal om het even. Hij is een gevierde medicus, de chirurg die een speciale operatietechniek voor strottenhoofdkanker heeft ontwikkeld.
Heel geleidelijk, haast als speldenprikken, worden in de roman de diverse maatregelen van de nieuwe machthebbers de tekst binnen gesluisd. Ze worden niet specifiek benoemd, maar de Oppermanns, hun vrienden en zelfs licht-sympathiserende mensen krijgen er lijfelijk me te maken. Een Joodse verkoper van het meubelhuis heeft een aardig appartementje. Door zijn vlotte babbel is hij in staat om af en toe een extra centje te verdienen. Daar laat hij zijn gebit van repareren. Hij wil net als zijn wat brute buurman ook een parelende lach. Al is het alleen maar om hem wat zelfverzekerder tegemoet te kunnen treden. Maar ja, dan slaan de bruinhemden toe en de buurman sluit zich aan. Nu heeft de verkoper zijn witte tanden, maar de buurman zijn uniform. Het gebral komt nu ook dwars door de muren heen. Zelfs thuis is de verkoper niet meer veilig. Op zijn wand breidt een vochtvlek zich uit, net zoals het aantal aanhangers van het nieuwe regime. De roman zit vol met dergelijke geslaagde metaforen. Sterker nog: deze roman ís een grote metafoor.
Gustav blijft rotsvast geloven dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. Hij is een man van de rede, kan het zich ondanks alle berichten niet voorstellen dat in het land van Goethe, veel mensen zullen geloven in het stilistisch zwakke gezwets van Mein Kampf en De protocollen van Sion. En hij wordt van alle kanten bestookt, gewaarschuwd. Maar Gustav is een beroeps-afzwakker, een wat naïeve man die onverwijld geloofd in het goede van de mens. En bovendien is een andere broer gestorven als oorlogsheld en hangt er een persoonlijke dank van een beroemde veldmaarschalk aan de muur voor leveranties aan het Duitse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Daar zullen ze toch wel respect voor hebben?
Kleine kwesties – een spreekbeurt over een Duitse held uit vroegere tijden van de zoon van Martin bijvoorbeeld, die ongenuanceerd wordt geïnterpreteerd – worden aangegrepen om de familie te belasteren. De propaganda, een mistwolk van leugens, sluipt in de roman naar binnen. De professor, nota bene met aanbiedingen uit Londen en Parijs op zak, is trots, blijft in zijn geliefde Berlijn, in zijn ziekenhuis, in zijn met moeite opgezette laboratorium. Het is wellicht niet doordacht, maar je moet ook waardering opbrengen voor de manier waarop sommigen van hen voet bij stuk houden, hun lijfsbehoud niet boven hun (wetenschappelijke) missie stellen. En dat met tegenstanders die in het voordeel zijn door een absoluut gebrek aan fatsoen.
Het gerucht wordt namelijk verspreid dat de professor experimenteert op christenen, en dan vooral de armsten met een verzekering van de derde klasse. Het tegendeel is uiteraard waar. Maar hoelang valt dergelijke smaad weg te wuiven? De familieleden zijn trots op Duitsland, hebben daar hun draai gevonden en willen er eigenlijk niet weg. Ze gaan eigenlijk ten onder aan Duitsland, aan hun Heimat. Hun flexibiliteit is bewonderenswaardig. Uiteindelijk worden ze meer en meer op elkaar teruggeworpen. Wat drie generaties in Berlijn hebben opgebouwd is binnen een mum van tijd verdwenen. Martin, Edgar, Klara, de kinderen, verdwijnen naar Londen, naar Parijs, Palestina, Bern, naar alle windstreken. Maar Duitsland blijft in hen voor onrust zorgen. Gustav verblijft in verschillende Zwitserse steden, maar na een gesprek met zijn jonge opstandige neef Heinrich trekt hij de stoute schoenen aan en gaat als een zendeling op pad, met teleurstelling tot gevolg.
Voor de massa was niet de wreedheid van de nazi’s het probleem, maar de noodzaak om met nog minder dan tevoren rond te komen.
Deze stilistisch puntgave roman in de delen – ‘Verleden’, ‘Heden’, ‘En hoe het verder ging’, let wel: elk voor zich spelend rond het jaar 1933 – is ook een gedenkteken voor de ‘onbekende Duitser’, de velen, ja velen, die hebben geprotesteerd, Jood of christen, met alle gevolgen van dien. Degenen die uit verontwaardiging de wijk hebben genomen, die zich eenvoudigweg niet met het Duitsland van die tijd wilden, konden identificeren, die niet wegkeken, de desastreuze gevolgen op de koop toe namen. Dit is misschien wel de beste roman ooit over willekeur en over de moed om je daar tegen teweer te stellen. Indrukwekkend. Toen het erop aankwam, sprong levensgenieter Gustav op de bres en deed en toonde onder uiterst gevaarlijke omstandigheden het goede.
De mensen koesteren vrees voor het verstand, waren zij wijs, dan zouden zij de domheid vrezen. – Goethe
Guus Bauer
Lion Feuchtwanger – De erven Oppermann. Vertaald door Beate Keizer-Zilversmidt. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 368 blz. € 19,98.
Er staat overal Feuchtwangler – dus met een \’l\’ die er niet hoort. Kijk maar op het bijgeplaatste omslag: het is Feuchtwanger. Geen ramp, maar dat wil Tzum vast verbeteren.