Recensie: Sarah Hall – De komst van de wolven
Een warme verstandhouding met de wolven
De wolf komt doorgaans negatief in het nieuws, bijvoorbeeld wanneer men spreekt over een kille (geradicaliseerde) moordenaar, bijna niet te bestrijden: de lone wolf. De wolf – het dier in dit geval – wordt als extreem gevaarlijk beschouwd. Niet alleen voor het pluimvee en de veestapel, maar ook voor mens en kind. Een zeer hardnekkige fabel. Paranoia van quasi-Bijbelse proporties. Wolven zijn eerder schuw ten opzichte van mensen, staan bovenaan de natuurlijke voedselketen en houden het wildbestand juist gezond. Ze doden om te overleven, niet uit een of andere uit de hand gelopen overtuiging.
Ja, het zijn roofdieren met een ontzagwekkend uithoudingsvermogen, maar daarnaast ook echte familiedieren. Zo bewijst de documentaire De poolwolvenfamilie en ik waarin natuurfilmer Gordon Buchanan een aantal seizoenen doorbrengt in nabijheid van een roedel, vlakbij de poolcirkel in Canada op Ellesmere Island.
Het is een diersoort die zich het best aan veranderende omstandigheden weet aan te passen. (Zoals de hond wereldwijd voorkomt, vaak in wel heel gedegenereerde variatie op de oerouder.) Ze wisten zich te handhaven in de woestijn, in de bergen, op de vlaktes en in het poolgebied. Totdat de mens ze, zoals in West-Europa en Noord-Amerika, met man en macht uitroeide. De wolf is aan een comeback bezig. Tot grote angst vooral in de Verenigde Staten, waar naast klemmen en vergif volautomatische wapens en zelfs dynamiet worden gebruikt. (Van dezelfde Buchanan de confronterende documentaire Wolf.)
In De komst van de wolven van de Britse schrijfster Sarah Hall (1974) heeft een excentrieke en zeer vermogende Engelse earl het idee opgevat om zijn landgoed Annerdale (in Cumbria, tegenover het eiland Man en de Ierse zee) en een gedeelte van een aangrenzend natuurreservaat te omheinen en de sinds eeuwen uitgeroeide wolf te herintroduceren. Vanuit het oogmerk van natuurbehoud, van uiteindelijke kostenbesparing – het is goedkoper dan het afschieten en afvoeren van zieke dieren, van het overschot – en toch ook omdat hij eenvoudigweg projecten móet aanzwengelen. Hij is een doener, behept met connecties tot in de hoogste regionen en kan, in tegenstelling tot veel van zijn noodlijdende medeleden van het Britse Hogerhuis, kennelijk over schier onuitputtelijke financiële middelen beschikken.
Het hekwerk is ruim drie meter hoog, heeft wel iets weg van enerzijds het IJzeren Gordijn, anderzijds van dat van Steven Spielbergs Jurrasic Park. De wolven komen van een project uit Roemenië en degene die moet toezien is een vrouw van veertig, Rachel Caine, die in dit ruige terrein is opgegroeid, maar inmiddels in Amerika in een indianenreservaat wolven bestudeert. Ze wordt uitgenodigd en met alle toeters en bellen ontvangen. Een welkom uitje lijkt het, even in een luxueuze omgeving bijkomen, je ziekelijke moeder bezoeken, eventueel de broer met wie je dankzij een terroriserende schoonzus nauwelijks contact hebt en dan weer naar Amerika, naar het project waar de medewerkers celibatair, als vrijwillige kluizenaars naast elkaar leven. Rachel heeft zich eigenlijk van de mensen afgekeerd en is hulpeloos wat sociale conventies betreft.
De gelaagde roman van Hall bevat vele parallellen, tussen mensen onderling en tussen dier en mens. Rachels moeder had bindingsangst, gebruikte de mannen voor haar eigen plezier, genoot van de macht die ze had op het zogenaamd sterke geslacht. Een femme fatale die haar kinderen erg vroeg losliet. Wolven die het na het zogen en de eerste beginselen van de jacht zelf maar moesten uitzoeken. Rachels tien jaar jongere broer Lawrence is eigenlijk haar halfbroer. Rachel heeft hem de eerste jaren nog wel geholpen, maar liet hem, het koekoeksjong, toen ook aan zijn lot over. Als zestienjarige verdween hij al uit huis, gleed af, pikte zichzelf weer op en werd uiteindelijk advocaat, zwoegend onder een moeilijk huwelijk. Rachel heeft nooit een relatie gehad, ze is behoorlijk promiscue. Alleen de lichamelijkheid telt. De liefde heeft ze nooit willen toelaten, ze zou ook niet weten hoe. Ze zoekt tot het uiterste naar ongecompliceerdheid.
De verstandhouding met de wolven is wel warm. Van hen pikt ze ongemerkt toch familiewaarden op. Gedurende de roman zie je, werkelijk ingenieus vervlochten, hoe naast het wolvenpaar in Cumbria ook haar eigen familie opnieuw wordt geïntroduceerd. Daarnaast is Rachel in Amerika zwanger geraakt van een naaste medewerker, een halve indiaan. Uiteraard een one-night stand. Ze verzwijgt het, wikt en weegt, vlucht weg naar het landgoed. Het ligt natuurlijk in de bedoeling dat het geïntroduceerde wolvenpaar ook voor nakomelingen zorgt.
De natuurbeschrijvingen van Hall zijn gloedvol, lyrisch zonder al te veel grote woorden. Aards, dus eigenlijk. Het zorgt ervoor dat De komst van de wolven een roman is om je in te nestelen. De personages romantiseren soms, Hall niet. En dat is een waar kunststuk. Hall is de onderzoeker die de menselijke soort ‘in het wild’ bestudeert en haarfijn met enkele penseelstreken neerzet, analyseert. De knappe, aseksuele edelman bijvoorbeeld, gecastreerd door het kostschoolleven, gewend zijn zin te krijgen op het tirannieke af, maar wel met de typische stijve bovenlip, uiterst charmant. Waar liggen zijn belangen écht? Er is veel oppositie, vrijwel dagelijks zijn er protesten bij de poort, wel over het algemeen keurig Engels verlopend, en de brievenbus en de mailbox zitten regelmatig vol met dreig- en haatmails. Wie weet zelfs vanuit de eigen gelederen, de jachtopziener wellicht?
Hall weet direct je sympathie voor het project te winnen. De mensen wíllen haast rampspoed, willen, zoals zo vaak als ze ‘overtuigd zijn’ van hun gelijk, helemaal geen argumenten, geen feiten horen. Als vanzelf – heel geleidelijk leidt Hall je die kant op, knap gedaan – word je een voorstander van het project, een wolvenbewonderaar en ook een bewonderaar van de bevlogen mens, of je nu wilt of niet. Het is de vereenzelviging met de underdog, met de pleiters voor de verliezende partij.
Rachel wordt door de zwangerschap over een grens geduwd. (De beschrijvingen van de rollercoaster aan emoties, het verslag van de keizersnede, van de eerste maanden na de geboorte kunnen alleen zo intens, zo nuchter mooi door een vrouw, door een moeder worden geschreven, zo lijkt het. Zie: dankwoord.) Net zoals de wolven na de quarantaineperiode ook vrij worden gelaten. Vrijgelaten naar het idee van de mens. Het graafschap in het Lake District is ontzagwekkend groot, zeg maar zo groot als Groningen, Friesland en Drenthe bij elkaar. De wolven weten instinctmatig dat ze in hun bewegingsvrijheid worden beknot. Zoals Rachel en alle personages ook binnen hun grenzen moeten blijven. Maar laten mensen en dieren dit toe? De ontwikkelingen zijn hoopvol, en dat is de stille kracht van deze roman. De band met de broer wordt versterkt en Rachel lijkt in de plaatselijke dierenarts een zeer begripvolle partner te hebben gevonden. ‘Niemand is gedoemd eeuwig hetzelfde te blijven.’
Dat alles dankzij het nieuwe leven, van mens en dier. Een baby en stel wolvenpups. Daar kun je je aan vasthouden. De komst van de wolven is een mooie, zinnelijke roman, totaal ‘down to earth’ en bevlogen tegelijkertijd. Wat een zeggingskracht, wat een helend boek.
Guus Bauer
Sarah Hall – De komst van de wolven. Vertaald door Wim Scherpenisse. Ambo Anthos, Amsterdam. 406 blz. € 21,99.