Column: Erik Nieuwenhuis – Kampingplatzgedanken (1)
In een natte tent is het heerlijk somberen over het einde van onze beschaving. Ik stel me voor dat er in de vijfde eeuw, toen de Visigoten en de Vandalen aan de poorten van Rome rammelden ook fijn veel gesomberd werd in die legertenten. Gefrituurde eksteroogjes erbij, glaasje wijn uit een loden vat, lekker mopperen en weemoedig terugdenken aan de gloriedagen van weleer. Op camping De Roos in Ommen was het niet anders. De wijn kwam uit de biowinkel – we hebben geleerd van de geschiedenis – en de eksteroogjes waren bij ons suikerpinda’s, maar met de overwegende westenwinden woei een ontegenzeggelijk eindetijdsgevoel mee, dat ik maar lastig wist af te schudden. Een camping is een prachtige plaats voor eigentijdse sociologische verkenningen. Tussen plee en tent keek ik onbeschaamd naar mijn medemensen en wat ik zag bevestigde wat drs P. ooit zo prachtig bezong: ‘de onzen stellen zich teweer de Hunnen winnen keer op keer.’
Voor een cultuurpessimist is een camping het paradijs. Ooit waren kampeerplaatsen plekken waar de mens zich onder het motto ‘minder is meer’ terugtrok uit het onbeduidende gefriemel van alledag. Na een nacht op een leeggelopen luchtmatras met je eigen poeppapier naar het toiletblok en terug, ’s avonds een eenpansgerecht van aangebrande uien, ongare paprika en bedenkelijk gehakt en de rest van de dag ascetisch opgevouwen in een campingstoel met een boek. Bezinning, reflectie, geestelijke voeding. Dat is niet meer. De moderne kampeerder is – evenals de moderne niet-kampeerder – permanent bezig met het onderhouden en adverteren van zijn lifestyle. Geen kleinigheid. Niet alleen moet je op de vier pitten van je hoogtechnische benzinebrander een maaltijd bereiden die bij een onverwacht bezoek van Herman den Blijker een campingbreed applaus oplevert, je moet ook je tent opleuken met Thaise lampions en Birmese vlaggetjes om niet de verdenking op je te laden dat je een gewone lifestyleloze kampeerder bent. Dat zou allemaal nog wel te combineren zijn met een halve roman of een paar hoofdstukken uit een boek van de afdeling ‘personal growth’. Maar wat de cultuurpessimist vooral zorgen baart is dat het vage schijnsel van de olielamp plaats heeft gemaakt voor het harde witte licht van laptop en iphone. De momenten die de kampeerder van oudsher reserveerde voor een goed gesprek, een boek of het overpeinzen van wat voorbij is of nog komen moet, worden nu gevuld door de wereld met alle mogelijke communicatiemiddelen op de hoogte te stellen van het va-et-vient van het leven in en om de tent. Ik denk dat er veel stapels boeken gefotografeerd worden, die voorzien van een geestig bedoeld onderschrift (‘kon zich weer eens niet beheersen’) in de sociale media de indruk moeten wekken dat degene die de foto heeft gemaakt eens lekker aan het bijlezen is geslagen.
Van dat bijlezen heb ik weinig gemerkt op camping De Roos. Ik herinner me precies 1 lezer die onder de luifel van een verrotte Bürstner uit 1965 een oud privédomeintje zat te lezen. Een statement, leek mij. En hoewel het statement an sich me wel beviel, durfde ik hem niet aan te spreken om dezelfde reden waarom ik op het strand ook geen topless vrouwen aanspreek. Voor je het weet gaan de mensen er wat van denken. Zelfs de betere thrillerschrijvers, Ludlum en de literaire zomerhits die je vroeger nog wel eens naast de rosé op een campingtafeltje zag liggen, straalden door afwezigheid. Ik zag wat ik allang denk: het is gebeurd met de literatuur. Dat wil zeggen: het idee dat het lezen van literaire fictie een waardevollere vorm van contemplatie is dan het uitwisselen van verhitte ideeën over de waan van de dag leeft niet meer. Ja, bij u en mij en de overige 500 sekteleden die in de voorbije vakantie nog wel een stapel onderbroeken terug in de kast hebben gegooid om kofferruimte te maken voor een extra boek.
(wordt vervolgd)
Erik Nieuwenhuis