Recensie: Maurice Leblanc – Arsène Lupin, gentleman-inbreker
Maar het was ook een tijdverdrijf
De nieuwe uitgeverij Oevers uit Koog aan de Zaan verrast met maar liefst twee boeken over de meesterdief Arsène Lupin, een geesteskind van Maurice Leblanc (1864-1941). Nooit gehoord van Lupin of Leblanc, maar als een meesterdief niet al voldoende is, is er ook een aanbeveling van Sartre (‘Ik aanbad Arsène Lupin, de Cyrano van de onderwereld’). Eerst maar eens de bundel Arsène Lupin, gentleman-inbreker. De inleiding getiteld ‘De elegantste inbreker aller tijden’ van Bart Van Loo – ook Van Loo kende ik niet, maar volgens Wikipedia is hij conferencier en Frankrijkkenner – staat bol van het enthousiasme. Van Loo vertelt dat deze romanheld beroemd is in Frankrijk maar onbekend in Noord-Europa. Maurice Leblanc, aldus Van Loo, heeft in 1905 enkele psychologische romans op zijn naam staan, maar niemand kent hem. Dan vraagt een maandblad, Je sais tout, hem om een avonturenverhaal te schrijven. Leblanc aanvaardt de opdracht, want hij kan het geld goed gebruiken en schrijft geschiedenis. Dit eerste verhaal is opgenomen in deze bundel en het is inderdaad zoals Van Loo aangeeft: je bent meteen verkocht. Op het einde van dat eerste verhaal bevindt Lupin zich in de gevangenis, maar Leblanc had er zo’n succes mee dat hij een vervolg schreef waarin hij Lupin liet ontsnappen, wederom een mooi verhaal. Er volgen meer verhalen en voilà, de eerste bundel, die nu in zijn geheel vertaald voor ons ligt, is een feit. Nog zeventien romans en drie verhalenbundels zouden verschijnen naast tv-series, films, strips et cetera.
Van Loo wijst op de charme van Lupin, die volgens hem de ‘verpersoonlijking van de Franse ziel’ is; hij zou het Frankrijk vertegenwoordigen ‘dat ervan houdt om de draak te steken met gezaghebbende figuren’. Dit lijkt me echter iets universeels, net als het feit dat Lupin met gevatte antwoorden ‘iemand in zijn hemd zet’, maar misschien kan hij inderdaad worden beschouwd als de vertegenwoordiger van le chic francais, in eerste instantie estheet en dan pas inbreker. Volgens Van Loo is Lupin een ‘romantische verleider’, een ‘goedgeluimde boef’, meester in zowat alle vechtsporten en met een goed gevoel humor, die talloze talen spreekt en alle soorten handschriften beheerst en die de wetten van het realisme aan zijn laars lapt: Lupin weet zich uit elke uitzichtloze situatie te redden. Het eerste verhaal, over de arrestatie van Lupin, speelt zich af op een schip. Er wordt getelegrafeerd dat Arsène Lupin zich aan boord bevindt: ‘Eerste klasse, blond, wond aan rechteronderarm, reist alleen, onder de naam R.’ Daarna is er een ‘zware donderslag’ waardoor de rest van de het bericht de passagiers niet kan bereiken. Men is in rep en roer: Arsène Lupin aan boord, ‘de ongrijpbare inbreker wiens wapenfeiten al maanden in alle kranten te lezen waren … de onconventionele gentleman die uitsluitend toesloeg in kastelen en salons.’ Er wordt gemeld dat hij het huis van baron Schormann was binnengedrongen en nadat hij met lege handen weer was vertrokken een kaartje had achtergelaten met de tekst: ‘Arsène Lupin, gentleman-inbreker, komt nog wel een keer terug als hier authentiek meubilair staat.’
Dan staat er nog iets waardoor Lupin me voor zich innam, hij is namelijk een man van de ‘duizend vermommingen’: ‘Chauffeur, tenor, bookmaker, rijkeluiszoon, puber, grijsaard, handelsreiziger, Russisch arts, Spaans stierenvechter.’ Waarom is de vermomming toch zo aantrekkelijk? De vaak gekozen, eenmalige en eeuwige vermomming van spitsburger is zo beperkt, nietwaar? Bon, op het schip worden edelstenen ontvreemd en de passagiers gaan op zoek naar Lupin, maar die geeft zich uiteraard niet zo snel gewonnen, sterker nog: hij vermaakt zich door het horloge van de kapitein te stelen, die ziedend wordt. De volgende dag wordt het teruggevonden tussen de ‘losse boorden van de plaatsvervangend gezagsvoerder’: ‘Dat alles leek wel tovenarij, en was een fraai staaltje van de humoristische aanpak van Arsène Lupin, die weliswaar inbreker was, maar ook connaisseur. Hij werkte uit liefhebberij en omdat hij vond dat het zijn roeping was, maar het was ook een tijdverdrijf.’ Inbreken als tijdverdrijf; het klinkt grappig, maar het moet misschien serieus worden opgevat, dieven als personen die zich vermaken. Als het schip de haven van Amerika bereikt, komt inspecteur Ganimard met paraplu en olijfgroene jas aan boord, de beroemde rechercheur ‘die heeft gezworen Arsène Lupin eigenhandig te arresteren.’ Overigens, zoals Lupin speelt met zijn slachtoffers, zo speelt Leblanc in dit verhaal ook met de lezers; het is misschien wat doorzichtig, maar zeer vermakelijk.
Fraai is Lupins opmerking over zijn vele vermommingen en zijn kunst om zich door middel van schmink te transformeren: ‘Ik weet zelf niet meer goed wie ik ben,’ zegt hij, hij kan zich zelfs niet meer in een spiegel herkennen en dan vraagt hij: ‘Waarom zou ik het gevaar dat verbonden is aan het hebben van een onveranderlijk uiterlijk niet uit de weg gaan?’ Lupin is een Houdini van het dagelijkse leven, de ultieme ontsnappingskunstenaar, een held voor allen die diepte hebben, want als de oppervlakkige wereld niets anders wil dan oordelen op uiterlijkheden, dan moet zij op het verkeerde been worden gezet. Aangenaam is ook Lupins arrogantie, zoals hij laat zien in het tweede verhaal. Lupin zit inmiddels gevangen maar hij stelt een rijke baron per brief op de hoogte dat hij hem in de nacht van 27 op 28 september, nog tijdens zijn gevangenschap, zal beroven van zijn kunstschatten als de baron de objecten die Lupin heeft uitgekozen, onder andere een schilderij van Rubens, niet binnen een week aan hem verzendt. Ook in dit verhaal past Leblanc een verteltruc toe; sommigen zouden misschien zeggen dat het niet literair is, maar ik houd van dergelijke tricks uit de zogenaamde pulpliteratuur. Als inspecteur Ganimard Lupins cel verlaat, zegt Lupin: ‘Ganimard, je vergeet je horloge.’
Wederom arrogantie in het derde verhaal over de ontsnapping van Lupin uit de gevangenis; hij heeft aangekondigd dat hij zal ontsnappen en zijn eigen proces niet zal bijwonen. Dit weet hij voor elkaar te krijgen door een nieuwe vermomming. Lupin meldt dat het niet uit liefhebberij was dat hij anderhalf jaar met dokter Altier in het Hôspital Saint-Louis heeft gewerkt, daar leerde hij om zich te onttrekken aan ‘de alledaagse wetten van uiterlijk en identiteit’: ‘Het uiterlijk? Dat kun je naar hartenlust veranderen. Een onderhuidse paraffine-injectie laat je huid opzwellen precies waar je dat wil. Pyrogallisch zuur maakt een indiaan van je.’ Wie wil er niet eens veranderen in een indiaan? Het verhaal wordt afgesloten met Lupins weemoedige verzuchting dat het best leuk is om van persoonlijkheid te wisselen, ‘maar er komt een moment dat je jezelf daarin niet meer herkent en dat is heel verdrietig. Ik voel me nu zoals de man die zijn schaduw kwijt is.’ We weten echter dat zijn verdriet, tot onze vreugde, van zeer korte duur zal zijn.
Het volgende verhaal, over een beroving in een trein, is ook uitstekend, maar dan, we zijn op de helft van de bundel, komt er jammer genoeg de klad in, vermoedelijk omdat Arsène Lupin, van wie ik echt was gaan houden, enigszins op de achtergrond raakt, en waar hij optreedt, lijkt de magie te zijn verdwenen, misschien met uitzondering van de running gag van de diefstal van een horloge. Nu is de beroemde Engelse speurder Herlock Sholmes – Arthur Conan Doyle wilde niet dat de naam Sherlock Holmes werd gebruikt – de pineut. Jammer, want het is niet leuk om iemand van wie je houdt te zien verdwijnen, ook al gaat het om een ontsnappingskunstenaar. Hoe dan ook was het door de eerste verhalen een prima tijdverdrijf en als ik weer een bundel over Arsène Lupin in handen krijg, dan zal ik hem niet uit handen geven voor ik hem heb gelezen.
Johannes van der Sluis
Maurice Leblanc – Arsène Lupin, gentleman-inbreker. Vertaald uit het Frans door Lidewij van den Berg. Oevers, Koog aan de Zaan. 240 blz. € 16,50.