Polemiek: Paul van der Plank noemt Van Oorschot-biografie slordig (met reactie Arjen Fortuin)
Voormalig neerlandicus Paul van der Plank las de biografie van Arjen Fortuin over uitgever Geert van Oorschot. Hij kwam daarin ook projecten van de uitgeverij tegen waarbij hijzelf betrokken was. Graag was hij door de biograaf gehoord om het historische beeld te preciseren. En ook om hem te wijzen op een aantal slordigheden.
Waarom ik graag met Arjen Fortuin had willen praten
Arjen Fortuin is literair criticus, columnist, redacteur en coördinator literatuur bij NRC Handelsblad. In 2015 publiceerde hij een biografie over de uitgever Geert van Oorschot: Geert van Oorschot, uitgever. Amsterdam, 2015. Op die publicatie promoveerde hij op 4 november 2015 aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotor was prof.dr. E.A. Kuitert (Lisa Kuitert). Dr. R. Havenaar (Ronald Havenaar) was copromotor.
Het probleem dat als een rode draad door het uitgeverschap van Geert van Oorschot loopt is de spanning tussen de universiteit en een uitgeverij die niet wetenschappelijk was en dat ook niet pretendeerde te zijn. Desondanks zocht Van Oorschot steeds hulp in de wetenschappelijke hoek als hij weer een van zijn enorme uitgeefprojecten ondernam zoals de verzamelde werken van Multatuli, van Couperus, van Ter Braak, van Du Perron, van Dèr Mouw, en natuurlijk de Russische bibliotheek. Iedere keer botste Van Oorschot op een muur van onbegrip als hij zijn redacties confronteerde met de realiteit van de uitgeverij. De betere redacties waren echter helemaal niet bezig met het uitgeven van boeken op Van Oorschots manier, maar met wetenschappelijk werk. Veel van Van Oorschots contactpersonen werkten aan de universiteit, of waren daaraan in ieder geval in een bepaalde fase van hun leven verbonden. De zakenman Van Oorschot had goedkope werkkrachten aan hen. Totdat de bom weer eens barstte.
Fortuin zegt in antwoord op een brief die ik hem heb geschreven, dat dat aspect in zijn boek duidelijk uit de verf komt, maar ik betwijfel dat. Fortuins boek heet Geert van Oorschot, uitgever maar Fortuin schrijft geen boek over de uitgever Van Oorschot, maar over de mens Van Oorschot met alle sappige verhalen die over zo’n mannetjesputter kunnen worden verteld en die iemand als Van Oorschot zelf graag vertelde en verzon. Fortuins perspectief is dat van Van Oorschot. Dat bevestigt hij ook in zijn antwoord op mijn brief. Hij volgt zijn onderwerp bijna binnen de huid, met als gevolg dat hij al die wetenschappers afschildert als wereldvreemde, onpraktische zonderlingen, die bij de teveel geplaagde uitgever met de onmogelijkste eisen aankomen, en natuurlijk diens geduld te eindeloos op de proef stellen. Misschien dat een goede lezer het mechanisme door heeft, maar het effect is er niet minder om.
Natuurlijk beseft Fortuin het gevaar dat de anekdotiek zijn verhaal beheerst en Van Oorschot daardoor vooral kleurrijk blijft, maar geen diepte krijgt. Hij heeft dat gevaar wel gezien maar niet kunnen vermijden. Bij Fortuin zijn de Van Oorschot-koelies slechts figuranten in het leven van de grote man. Dat levert een scheef beeld op, vooral als het om die spanning of liever nog de tegenstelling tussen universiteit en uitgeverij gaat. De journalist Fortuin dringt de wetenschapper Fortuin dan naar de achtergrond. Dat is opvallend als het om een proefschrift gaat.
Geert van Oorschot was een markant man met wie het niet makkelijk samenwerken was. Als een ding duidelijk wordt uit Fortuins boek dan is het dat Van Oorschot vaak ruzie maakte. Bovendien was het iemand die je snel onder druk zette, en je zo mogelijk emotioneel manipuleerde. Ik kan daarover mee praten. Van 1975 tot 1986 was ik achtereenvolgens verbonden aan de Universiteit Leiden en de University of Melbourne. Tussen 1978 en 1982 heb ik op de Universiteit Leiden aan twee publicaties meegewerkt die bij uitgeverij Van Oorschot verschenen. Fortuin besteedt aan die Leidse periode van mij in zijn biografie acht bladzijden. Mijn naam wordt op de pagina’s 501-504 een aantal keren genoemd.
De twee uitgaven bij Van Oorschot waarbij ik betrokken was, het Du Perron-brievenproject en de uitgave van het eerste deel van het verzameld werk van J.A. Emmens, Gedichten en aforismen. Amsterdam 1979, waren het begin van het einde van een samenwerking van meer dan dertig jaar tussen professor H.A. Gomperts en Geert van Oorschot. In hoeverre ik daarin een rol heb gespeeld, al was het maar als katalysator, laat Fortuin in het midden, ook al is de suggestie aanwezig. Wat betreft de wereld van de literatuur leefden Gomperts en Van Oorschot in een Forumachtig universum: je moest vrienden zijn. Dat verklaart ook mijn opmerking over Van Oorschots emotionele manipulaties. Relaties waren niet alleen zakelijk maar vooral gebaseerd op vriendschap, soms kwam die vriendschap op de eerste plaats. Loyaliteit speelde net als bij het tijdschrift Forum een grote rol. De verwarring tussen zakelijke en vriendschappelijk relaties leverde veel op, maar maakte ook veel kapot.
E. du Perron was een gedreven schrijver van brieven. Al die brieven zouden verzameld worden en vervolgens uitgegeven. De grootse onderneming onder leiding van Gomperts en Van Oorschot was waarschijnlijk vanaf het begin gedoemd te mislukken, ondanks de ruime subsidies die zij bij de overheid wisten los te krijgen. Gomperts was geen neerlandicus, maar een jurist, die op basis van zijn literaire verdiensten op de leerstoel Moderne Letterkunde in Leiden terecht was gekomen. Dat was een Leidse traditie. Gomperts had dus wel literaire bagage, maar geen academische, in ieder geval niet op het gebied van wetenschappelijke tekstuitgaven. Dat Fortuin Gomperts toch een neerlandicus noemt, is niet zo maar een vergissing. Het laat een gebrek aan inzicht zien aan wat er allemaal bij zo’n brievenproject speelt met als grote onbekende hoe wetenschappelijk het wordt aangepakt. Als daarover binnen de redactie geen overeenstemming bestaat, krijg je problemen.
Gomperts en Van Oorschot vertilden zich aan het brievenproject. Gomperts wist niet waaraan hij begon en Van Oorschot had geen aandacht voor de wetenschappelijke kant. Die wilde gewoon kopij. Hun belangstelling taande toen de problemen onoverkomelijk werden. Jarenlang heeft een handjevol vrijwilligers onbetaald geprobeerd het project te dragen en te voltooien. Het verzamelen van brieven was zogenaamd bij het verschijnen van het eerste deel van de editie afgerond. In de realiteit heeft het een vervolg gehad van meer dan twintig jaar. Er ligt nu kant-en-klare kopij voor een laatste deel Brieven waarvoor geen uitgever belangstelling meer heeft, ook uitgeverij Van Oorschot niet. Dat is een groot schandaal. Dat laatste boek zou er moeten komen, ook al pakken we zo’n project tegenwoordig heel anders aan. Nu staat er een onvolledige brievenuitgave van Du Perron op de plank.
Dit zijn de problemen van wetenschappelijke projecten en uitgaven, en de gevolgen van een tamelijk roekeloos initiatief uit het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Iemand als Van Oorschot had voor die problemen geen oog, en in zijn voetspoor zijn biograaf evenmin. Hij laat dat brievenproject in de mist der tijden verdwijnen en richt zich op de ondergang van de vriendschap tussen Gomperts en Van Oorschot. Dat is een keus voor het persoonlijke. Die keus staat een inzicht in de weg in de processen waarover Van Oorschot zich met grote regelmaat opwond, maar die hij zijn hele uitgeversloopbaan weigerde te begrijpen.
Toen J.A. Emmens, Gedichten en aforismen uitkwam, was ik de enige die de kopij en de proeven had gezien. Gomperts besteedde niet, zoals Fortuin schrijft, een deel van het werk uit, maar al het werk. Er was niemand in die dagen bij de uitgeverij die aan redactie deed. Dat leest de lezer niet bij Fortuin, maar beweer ik. Toen het boek gedrukt en gebonden was en Van Oorschot het opensloeg, zag hij fouten en redactionele oplossingen waarmee hij het niet eens was. Ook om andere redenen, die Fortuin vermeldt, nam Van Oorschot dat eerste deel uit de handel. Vervolgens was alles fout, ook de annotaties, en had ik volgens Gomperts een black-out gehad. Misschien is het gebrek aan meelezers en redactie een betere verklaring voor het debacle met het Emmens-boek dan de black-out die Gomperts mij toeschrijft, een verklaring die Fortuin trouwhartig aanhaalt en daarom als verklaring lijkt te accepteren.
Fortuin geeft de hoofdrolspelers het woord, maar hij kijkt niet achter de schermen. Wie de waarheid wil achterhalen en geschiedenis wil schrijven, moet verder gaan. Een begin is officiële lezingen te wantrouwen. Het precieze verhaal van de Du Perron-brieven en het Emmens-boek is ook door Fortuin niet verteld. Daarmee geeft de biografie dus niet ‘een goed beeld van de naoorlogse literatuur, de politiek, het literaire leven en de uitgeverijwereld’ zoals een Nederlandse boekhandel een lezing van Fortuin over zijn boek aanprijst.
Met weinig aandacht voor redactie word je de slordigste uitgever van Nederland. Misschien was Van Oorschot dat wel. In ieder geval suggereert Fortuin zoiets. Dat zijn we dan in ieder geval met elkaar eens. Maar wie boeken uitgeeft en geschiedenis schrijft, moet correcte feiten geven en zo min mogelijk fouten maken. Het verbaast me dat ik bij lezing van Fortuins boek zoveel fouten tegenkom. Hij schrijft mij dat hij zich daarvan bewust is, maar dat is nog geen verklaring en ook geen geruststelling.
Op p. 280 verwart hij Douglas MacArthur, de megalomane Amerikaanse generaal uit de Tweede Wereldoorlog en de Korea-oorlog, met de Amerikaanse communistenjager, senator Joseph McCarthy. Op p. 422 noemt Fortuin tot twee keer Van Krimpen als uitgever van Elsschot. Dit moet Van Kampen zijn. Huib van Krimpen was vormgever net als zijn vader Jan van Krimpen. Over Jaap Goedegebuure schrijft Fortuin op p. 573 dat hij in 1986 zijn post aan de Universiteit Leiden opgaf voor een nieuw hoogleraarschap Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Tilburg. Goedegebuures eerste post aan de Leidse Universiteit was echter zijn Leidse hoogleraarschap: 2005-2012.
En dan zijn er andere onduidelijkheden zoals op p. 336: ‘In 1961 kwam het aantal televisietoestellen in Nederland op een miljoen, een op de vier Nederlanders had zo’n apparaat in huis.’ Dat levert vier miljoen Nederlanders op in 1961, maar dat moeten er meer dan elf en een half miljoen zijn. Bedoelt Fortuin dat in 1961 een op de vier Nederlandse huishoudens een televisie heeft? In 1961 zijn er een miljoen televisies op een aantal huishoudens van iets meer dan 3,2 miljoen. Op p. 397 sluit Fortuin een heel stuk over Voskuils Binnen de huid af met ‘De nieuwe Voskuil verscheen pas midden jaren negentig.’ Hierdoor ontstaat de suggestie dat Binnen de huid voor Voskuils dood is gepubliceerd, hetgeen niet zo is. Het hier aangehaalde zinnetje verwijst echter naar de verschijning van Het bureau, dat Fortuin nog even op het eind noemt. Jacques Hamelink brak door in de jaren zestig van de vorige eeuw met proza als Ranonkel, Horror vacui en Het plantaardig bewind. Hamelink alleen een dichter noemen (p. 541), is niet zo maar een slordigheid. Het geeft een verkeerd beeld van de geschiedenis van de Nederlandse literatuur.
Gemma Nefkens heeft in 2015 samen met een aantal andere mensen uitgeverij Van Oorschot van Wouter van Oorschot overgenomen om te voorkomen dat het bedrijf zijn onafhankelijkheid zou verliezen. Dat is een mooi initiatief. Het is niet zo dat ik uitgeverij Van Oorschot of schrijvers van boeken geen warm hart toedraag. Integendeel, ik ben nog net zo bezeten van boeken als toen ik ze probeerde te maken.
Nefkens was jarenlang de rechterhand van Geert van Oorschot. Na diens dood zette zij de uitgeverij voort met Wouter van Oorschot, de zoon van Geert van Oorschot. Op p. 481-482 verschijnt zij voor de eerste keer bij Fortuin. Zij studeert dan voor haar MO-akte A, maar we horen niet voor wat voor MO-akte A zij studeert. Volgens het register komt Gemma Nefkens overigens al eerder voor, namelijk op p. 456. Op die bladzijde staan vijf regels zonder Gemma. Voor Gemma Nefkens is dat te vroeg in het verhaal. Voor het register is dat zorgwekkend.
Het gaat hier om voorbeelden van onduidelijkheden en onvolledige karakteriseringen die ik bij een eerste, kritische lezing heb gevonden. Dit soort onjuistheden en onnauwkeurigheden in Fortuins boek verontrust mij. Voeg daarbij het feit dat Fortuin wel over mij heeft geschreven maar geen contact met mij heeft gehad, en ik vraag mij af hoe betrouwbaar Fortuins weergave van alle andere gebeurtenissen uit Geert van Oorschots leven is, of hij dat leven nou goed en indringend beschrijft of niet. Ik kan de betrouwbaarheid niet controleren voor het hele boek, maar de beschrijvingen van de gebeurtenissen waar ik zelf bij ben geweest, stellen me niet gerust. En daarmee betwijfel ik of Fortuins boek echt een betrouwbare geschiedenis is van het Nederlandse literaire leven na de Tweede Wereldoorlog of zelfs maar van de plaats die uitgever Geert van Oorschot daarin heeft ingenomen. De beschrijvingen van de universitaire projecten waarbij Van Oorschot betrokken was, worden door het knellende Van Oorschot-perspectief eenzijdig belicht, en door mogelijke fouten is de weergave onbetrouwbaar.
Zeven jaar heeft Arjen Fortuin aan zijn boek kunnen werken, met subsidie van de overheid. Hij heeft vele meelezers gehad en zijn werk moet door een aantal wetenschappers grondig zijn bestudeerd. Het is een proefschrift. Met zoveel tijd en zoveel ogen zijn de bovenstaande fouten onbegrijpelijk, ook al is het maken van een goed boek een hels karwei. Geert van Oorschot, uitgever, is, hoe kan het anders, uitgegeven bij uitgeverij Van Oorschot.
Paul van der Plank
Reactie Arjen Fortuin:
De slordigheden waar Paul van der Plank op wijst hadden er natuurlijk (door mijzelf) uitgehaald moeten worden. In de onlangs verschenen paperback is er al het een en ander verbeterd. Ik heb de heer Van der Plank al geschreven dat het een verrijking van mijn boek had kunnen opleveren als ik hem wel persoonlijk had gesproken – hoewel de projecten waar hij bij betrokken was slechts kort in de biografie aan de orde komen. De conflicten rondom de uitgaven van Du Perron en Emmens verlopen langs dezelfde lijnen als een groot deel van de tientallen, zo niet honderden ruzies die Van Oorschot tijdens zijn professionele leven uitvocht. Die patronen komen uitgebreid aan bod in het boek, waarbij ik er geen misverstand over laat bestaan dat het karakter van Van Oorschot de hoofdoorzaak van alle problemen was. In onze korte briefwisseling over het boek schreef Van der Plank me dat hij geen vertrouwen had in goede lezers. Daar zit misschien wel een essentieel verschil: als ik niet in goede lezers geloofde zou ik geen letter op papier krijgen.
Foto’s:
Anefo / Rob Bogaerts – Geert van Oorschot (CC BY 4.0)
Anefo / Rob C. Croes – Koningin Beatrix onthult beeld Multatuli op de Torensluis in Amsterdam (CC BY 4.0)
Anefo / Rob C. Croes – Opnamen van VARA-TV-programma 1 Mei met enkele politici en Van Oorschot. (CC BY 4.0)
De plank mis
In dit boeiende stuk toont Paul van der Plank overtuigend aan hoe moeilijk het is een boek zonder fouten te maken. De grote frustratie van elke uitgever. Van der Plank toont en passant ook aan hoe moeilijk het is zelfs een foutloos artikel van een paar honderd woorden te schrijven, door deze passage: \’Er ligt nu kant-en-klare kopij voor een laatste deel Brieven waarvoor geen uitgever belangstelling meer heeft, ook uitgeverij Van Oorschot niet. Dat is een groot schandaal. Dat laatste boek zou er moeten komen, ook al pakken we zo’n project tegenwoordig heel anders aan. Nu staat er een onvolledige brievenuitgave van Du Perron op de plank.\’
Een aanname die Van der Plank doet zonder even de uitgever te hebben geraadpleegd (we staan in het telefoonboek). En inderdaad. Zijn aanname is onjuist. Er wordt gewerkt aan een laatste deel brieven E.de Perron.
Menno Hartman, uitgeverij Van Oorschot
Het is prachtig dat dat laatste deel van de brieven van E. du Perron er nu komt na een jaar of vijfendertig. Dat doet weinig af aan mijn punt dat dit deel volkomen wordt gedragen door die paar mensen die het project levend hebben gehouden. Dat ben ik niet geweest, dat is professor Gomperts niet geweest en dat is ook uitgeverij Van Oorschot niet geweest.
Ik heb op 3 juni een e-mail gestuurd naar de uitgeverij dat ik contact wilde met Fortuin nadat eerdere e-mails aan Gemma Nefkens (21 april) en Fortuin (1 mei, 6 mei en in zekere zin 30 mei) onbeantwoord bleven. Ik wacht nog steeds op een antwoord op mijn e-mail van 3 juni aan de uitgeverij.
\’Voormalig neerlandicus\’.
Hoogst intrigerend.
Hartman heeft gelijk. Ik had de term \”kant-en-klare kopij\” niet moeten gebruiken. Maar verder schept hij verwarring. De brieven waar ik het over heb, staan op de website van E. du Perron: http://www.eduperron.nl/brieven/index.php. Het gaat om ongeveer 750 brieven die na het verschijnen van deel 9 zijn gevonden en dus niet in de brievenuitgave staan. Ze zijn ondermeer gericht aan Clairette Petrucci, Evelyn Blackett en Julia Duboux. Als er beter was gezocht, waren ze misschien eerder gevonden en dan wel opgenomen.
Zoals deze latere 750 op de website staan -laatste durf ik niet te schrijven, zijn ze niet zo \”kant en klaar\” als de brieven uit de brievenuitgave. Er staan geen annotaties bij. Ze alsnog annoteren is nu een te grote klus. Misschien was dat wel een van de problemen van het gehele project.
Met \”een laatste deel brieven E.de Perron [ik neem Hartmans spelling over],\” bedoelt Hartman niet deze brieven. Waar Hartman aan denkt, is de uitgave van de briefwisseling tussen Du Perron en Elisabeth de Roos. Die was in de tijd van het Du Perron-brievenproject nog taboe, maar kan nu wel worden gepubliceerd.
Mijn punt was dat Gomperts en Van Oorschot aan iets begonnen wat ze van hun levensdagen niet konden voltooien en dat het project heel lang in leven is gehouden door een aantal goedwillende mensen. Het is indirect aan hen te danken dat die brieven nu op de website staan. Zij hebben nooit opgegeven. Hartmans reactie heeft dat punt niet ontkracht.
Een vermeende fout die Paul van der Plank recht wil zetten betreft mijn verbintenissen aan de Leidse universiteit. Volgens hem kwam ik daar pas in 2005 in dienst. Zijn geheugen moet hem parten spelen. We zijn in de jaren zeventig collega\’s geweest bij de Leidse vakgroep Nederlands. Daar was ik (met twee onderbrekingen van een half jaar) van 1974 tot 1980 namelijk gedetacheerd als wetenschappelijk ambtenaar in dienst van NWO. Ook was ik in die periode nog een half jaar officieel in dienst van de Leidse universiteit. Van 1981 tot 1986 werkte ik, alweer bij diezelfde Leidse universiteit, als wetenschappelijk medewerker algemene literatuurwetenschap. Van 1986 tot 2005 was ik inderdaad in dienst van de Universiteit van Tilburg. Daarna keerde ik naar Leiden terug.
Jaap Goedegebuure heeft helemaal gelijk. Die kritiek van mij snijdt helemaal geen hout.
Beste lezer van Tzum
Lees vooral het boek van Arjen Fortuin.
Wat een fantastische verteller. Ik heb enorm genoten van alle details,grote lijnen, zijpaden, alles!!! Geschreven in een prachtige humorvolle stijl. Het boek had van mij twee keer zo dik kunnen zijn.
Ik heb evenveel plezier gehad aan het schrijversschap van Arjen als aan het turbulente leven van van Oorschot.
Ook mijn man genoot vaak mee. Ik kon niet nalaten stukken voor te lezen. We hebben erg genoten. Ik koester het boek.
Bedankt.