Kroniek: Aristide von Bienefeldt – Blind date
Blind date
Ik laat zo nu en dan een boek van mijzelf achter in een openbare ruimte. Dat kan een wachtkamer zijn (van een huid, tand- of dierenarts), een treincoupé, een café, een terras. Het is niet toevallig dat er in dit rijtje geen restaurants staan: doordat ik de geuren die vrijkomen als er een onderdeel van een dier gekookt of gebraden wordt niet verdraag, zal je niet snel een boek van mij in een eethuis of bistrot vinden – tenzij het daar door iemand anders is neergelegd.
Zoals die keer dat een boek dat ik verstopt had in een tas op de tassenafdeling van de V&D luttele uren later opdook in een restaurant waar ik nog niet dood gevonden wil worden, de naam zeg ik niet, voor je het weet doe je mensen ideëen aan de hand. Iemand van wie ik alleen weet dat ze vrouw en single was, liep dat restaurant binnen, ging zitten en vond in de tas die ze zojuist bij de V&D gekocht had een exemplaar van Een beschaafde jongeman.
Mét handtekening van de schrijver, én een persoonlijke opdracht:
Een geschenk voor een onbekende is het eerlijkst van alle geschenken, omdat je niet weet wie de gelukkige is. Het is u gegund!
‘Dankzij uw boek is mijn avond niet helemaal mislukt,’ schreef de gelukkige me de volgende dag (op Facebook had ze mijn e-mailadres gevonden).
Ik vroeg wat mijn boek aangericht had en ze antwoordde: ‘Ik had een blind date in restaurant ***, maar die kwam niet opdagen. Toen ging ik op ontdekkingstocht door mijn nieuwe tas en vond uw boek. Eigenlijk was uw boek mijn blind date.’
Het ergste wat een schrijver kan overkomen is dat zijn werk genegeerd wordt. Dat overkwam me in de metro, jaren geleden. Een heer die naast me in een tijdschrift zat te bladeren liet heel even zijn ogen rusten op een artikel dat ik geschreven had.
In die miniseconde moet er in dat herenhoofd ontieglijk veel afgewogen zijn, zoals: ga ik er financieel op vooruit als ik dit lees? Staat er iets in waarmee ik mijn secretaresse nu eindelijk het bed in krijg? Of, vanuit een ander perspectief: ga ik deze schrijver een paar minuten van mijn leven schenken?
Wat er in mijn hoofd tijdens die miniseconde afspeelde, doet er weinig toe, ook bij het resultaat, dat immers al verborgen ligt in de tweede zin van de voorlaatste alinea, hoeven we niet lang stil te staan. Het artikel ging over Clivia’s (herkomst, verspreiding), aangevuld met een anekdote over een dwergclivia die als door een wonder het bombardement op Rotterdam overleefde en het zelfs nog uitzong tot het jaar 2000.
Ook in Parijs laat ik wel eens een boek achter, al vereist een boekachterlaatsessie in een niet-Nederlandstalig land een niet-Nederlandstalige aanpak, in de letterlijke zin van het woord. Om vergissingen te voorkomen schrijf ik op het schutblad, als een soort van waarschuwing: Dit is een Nederlandse roman!
Soms schuif ik er een ansichtkaart in met instructies: mocht u het Nederlands niet beheersen, dan wijs ik u op de volgende opties:
1) Bij het Institut Néerlandais worden cursussen Nederlands gegeven. Als u vandaag belt, zit u morgen (weer) in de schoolbanken.
2) In uw vriendenkring zit vast wel een Nederlander. Ook Nederlanders worden op een dag jarig, het zijn net Fransen. U hebt het perfecte verjaardagscadeau in handen.
Buitenlandse feedback ontvang ik nauwelijks, al heb ik een keer gezien dat een teenager met mijn boek opengeslagen op zijn schoot iemand opbelde (machteloos volgde ik aan de overkant van de straat de passages die hij aanwees) en een meisje met een grijze pruik die erbij liep alsof ze een figurantenrol gespeeld had in ‘De barbier van Sevilla’ wurmde mijn boek zonder erin te kijken in een zak vol boodschappen, misschien wel tussen de tragische resten wat iets wat ooit gekraaid of geloeid had.
Vorige week, in de sneltrein van Keulen naar Utrecht raakte ik in gesprek met een Armanibrildragende dertiger. Voor hij naast me kwam zitten, vroeg hij of het boek daar lag, van mij was.
‘Nee,’ zei ik, mijn rechterhand – waarin Hesse’s Steppewolf stak – opheffend, ‘ik heb al een boek.’
Hij pakte Een beschaafde jongeman op, ging zitten en begon de achterflap te lezen. Toen zocht hij mijn blik, zichtbaar verbaasd. ‘Goh, dat is ook gek.’
Ik vroeg of hij het boek misschien kende.
Hij schudde van ‘nee’ en klopte op de omslag. ‘Maar ik weet wel wie Aristide von Bienefeldt is. Dat is die jongen die altijd een flesje bij zich heeft en daar foto’s van maakt. Die zet hij dan op Facebook. Confronterend, apart. Echt iets van deze tijd.’
‘Dat is wel heel erg gek.’
‘Maar wat echt gek is,’ viel hij lachend in, ‘dat ik helemaal niet wist dat hij ook boeken schrijft!’
Aristide von Bienefeldt
Waarom heb je niet verteld over die man die je door half Parijs achtervolgde om je een boek te geven waarvan hij dacht dat je het verloren had?
Daar was geen plaats meer voor.