Recensie: Jeroen Dera e.a. – Dichters van het nieuwe millennium. Nederlandse en Vlaamse poëzie in de 21e eeuw
De fruitmachine geeft altijd te weinig
In vierentwintig essays bespreken vierentwintig wetenschappers vierentwintig dichters die klaarblijkelijk representatief zijn voor de moderne poëzie. Onder andere Alfred Schaffer, Rodaan Al Galidi, Mark Boog, Tjitske Jansen, Ester Naomi Perquin en Ramsey Nasr worden grondig behandeld.
Met Dichters van het nieuwe millennium willen we een overzicht bieden van de verschillende stemmen die sinds 2000 hebben bijgedragen tot de poëzie in Nederland en Vlaanderen. Het nieuwe millennium vatten we daarbij niet op als een groot breukmoment maar als een coupe-de dés-vorm – de fruitmachine geeft 2000 aan: wat met de poëzie?
Ik vind dat toch nog behoorlijk vaag voor een serieus boek dat bedoeld is voor studenten: zijn die dichters dan gedebuteerd voor, na, of in dat jaar?
Het blijkt na dat jaar te zijn. Van de Buddingh’-Prijswinnaars (debuutprijs) na 2000 mis ik persoonlijk: Kira Wuck, Dennis Gaens, Elmar Kuiper, Johanna Geels, Arnoud van Adrichem, Edwin Fagel, Peter Swanborn, Willem Thies, Thomas Möhlmann, Alexis de Roode, Liesbeth Lagemaat, Micha Hamel, Erwin Mortier, Victor Schiferli en Marjoleine de Vos. Dat is best een aantal. Het idee van die fruitmachine kan ik moeilijk plaatsen. Zijn de namen van alle dichters die mogelijk besproken zouden kunnen worden op in vieren gevouwen papiertjes uit een hoge hoed getrokken? En als dat werkelijk zo objectief gegaan is, is dit dan een representatieve en zinnige steekproef?
Wat is relevanter, vraag ik me af: een al dan niet geheel door het lot bepaalde ‘doorsnede’ van het poëzieaanbod, of een beredeneerde keuze waarin de belangrijkste dichters aan bod komen? Het eerste, als er daarna conclusies getrokken kunnen worden over hoe de poëzieproductie samen te vatten is. ‘Die vraag is volgens ons alleen te beantwoorden in de wetenschap dat de hedendaagse (poëzie)productie bijzonder heterogeen is. (…) Wie toch een algemene typering van de 21e-eeuwse poëzie wenst, vindt die in het vertakkende, beweeglijke karakter ervan.’ Kortom: een doorsnede van de fruitmachine levert geen algemene conclusies op. Waarom dan die opzet?
Over Ellen Deckwitz wordt opgemerkt dat zij zich verzet tegen de ‘mal’ van jonge vrouw waarin sommige uitgeverijen haar naar eigen zeggen aanvankelijk in wilden passen. Dat is toch een kwestie die je ook bij de andere twaalf beschreven dichteressen zou kunnen onderzoeken. Dat is helaas niet systematisch gebeurd. Ook andere dwarsverbanden mis ik.
De stukken zijn wel gelijk van opzet: onder andere de receptie en de aard van het werk worden beschreven. Daarna volgt wel een soort karakterisering, maar geen oordeel. Bij Deckwitz luidt dat dan:
De poëzie van Deckwitz is beeldrijk en staat bol van de inventieve taalvondsten die een lezer vlot mee kunnen slepen. (…) Haar debuutbundel is de meest duistere, waarin reeds thema’s voorkomen die in andere bundels uitgediept worden, met name de cycli van het leven en van de geschiedenis, de wreedheid van het bestaan en de zoektocht naar contact met de ander.
Die thema’s zijn in het artikel dan ook degelijk beschreven.
Al met al biedt de bundel een aardig beeld van de moderne poëzie voor studenten en liefhebbers. Laat ik het als een compliment formuleren: juist daarom had ik graag nog meer gelezen, over nog meer dichters van wie ik meer wil weten.
Hanz Mirck
Jeroen Dera, Sarah Posman en Kila van der Starre (red.) – Dichters van het nieuwe millennium. Nederlandse en Vlaamse poëzie in de 21e eeuw. Vantilt, Nijmegen. 320 blz. € 19,95.