Column: L.H. Wiener – Dit zijn de namen, Tommy
Dit zijn de namen, Tommy
Met zijn column van 14 april 2017 in het Haarlems Dagblad, die de zogeheten Stolpersteine tot onderwerp heeft, kan ik Tommy Wieringa niet complimenteren.
*
Sommige personen geven er de voorkeur aan om na hun dood verbrand te worden in een oven, zodat alleen hun as overblijft, die dan bijvoorbeeld door hun dierbaren verstrooid kan worden op een geliefde plaats, of bewaard in een urn.
Maar soms is er wel een verbranding maar geen as, vooral vroeger gebeurde dat nogal eens. Er is dan helemaal niets stoffelijks meer van iemand over, geen lichaam om te begraven en geen as om te verstrooien. Er resteren dan alleen nog namen, namen en herinneringen. Dit zijn de namen, zou Wieringa zelf zeggen, meer heeft men niet.
Je kunt die namen in alfabetische volgorde rangschikken en op een muur beitelen of er op andere wijze een monument van maken, zoals bijvoorbeeld is gedaan met een glazen muur in de hal van de voormalige Hollandsche Schouwburg te Amsterdam.
Maar men kan de personen aan wie die namen toebehoorden ook een persoonlijker nagedachtenis geven, a local habitation and a name, zou Shakespeare zeggen, door middel van een zogeheten stolperstein, een betonnen zuiltje dat in het trottoir verzonken wordt, met daarop een messing plaatje van 10 bij 10 centimeter, waarin de naam, het geboortejaar en de plaats en datum van overlijden van een persoon gestanst staan. De local habitation is dan een plek voor het huis waaruit die persoon ooit is weggevoerd of, bij zelfmoord, is gevonden. Een eervol en stijlvol idee, bedacht door de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. ‘Op zijn knieën, prosternerend als een pelgrim,’ brengt Demnig steen voor steen aan, aldus een ridiculiserende Wieringa.
Wieringa’s stukje is niet alleen slecht geschreven, maar ook geheel verkeerd van inhoud. Wat moet een lezer aan met een zin als: ‘Al die namen, losgeraakt van het lichaam waar ze bij hoorden, dat in het oosten vernietigd werd.’ Afgezien van het gammele Nederlands, staat hier ook nog eens onzin. Alsof een naam een kledingstuk is dat men kan kwijtraken. ‘Eenzame, lichaamloze namen’, volgt er dan nog eens in onvervalste candlelight-stijl.
Een naam duidt een persoon aan en niet een lichaam. En een naam bestaat op zich, als een middel ter identificatie. Een naam kan niet angstig zijn en geen pijn voelen. ‘Eenzame, lichaamloze namen’ is dan ook quasi poëtisch gezwam. De persoon aan wie een naam refereert kan wel eenzaam zijn of angstig. Veel personen zijn vaak heel eenzaam en heel angstig.
Wieringa’s column handelt over de plaatsing van deze zogeheten struikelstenen en met name over het conflict dat is ontstaan in de Nicolaas Maesstraat te Amsterdam, waarbij de bewoners van zeker huis bezwaar maakten tegen de aanwezigheid van zo’n stolperstein voor hun deur en een procedure zijn begonnen ter verwijdering van dit gedenkplaatje. Hun goed recht, volgens Wieringa, temeer omdat deze mensen een kind verloren hebben en dat messing tegeltje te confronterend voor hen was. ‘Het leven is beslist lichter zonder die drukkende last van het verleden,’ stelt Wieringa, met een niet te ontkennen tegeltjeswaarheid. Ja, het verleden dat weet wat. Maar vervolgens verwart hij de dood van het overleden kind met de deportatie van de vorige bewoner van het huis aan de Nicolaas Maesstraat, ene Joachim Elte, vermoord op 25 februari 1945 te Bergen-Belsen. ‘De struikelsteen betekent een pijnlijke confrontatie met de herinnering aan hun overleden kind,’ struikelt Wieringa verder. En als de moeder van dit overleden kind de moed heeft om naar buiten te komen en in gesprek te gaan met een aantal personen die uit protest tegen de opgestarte juridische zaak bloemen bij het gedenkplaatje hebben gelegd, en zij bij nader inzien toegeeft dat het hier om onverenigbaar leed gaat, ‘geeft het echtpaar een persoonlijk drama op,’ volgens Wieringa, niet uit wederzijds begrip, zoals wel degelijk het geval was, maar omdat zij via het internet tribunaal voor jodenhaters en neonazi’s zouden zijn uitgescholden. Een bewering die wel een heel onheuse en kromme slinger aan de zaak geeft en bij de toenadering tussen beide partijen in het geheel niet ter sprake is gebracht. Ik heb dit uit de eerste hand, want mijn vriendin was – niet toevallig – bij deze loffelijke ontmoeting aanwezig.
Tommy, ijdele dominee, geëngageerde prietprater, nu even tussen ons, krijg je voor zo’n tendentieus lulkoekstukje ook nog betaald?
En, for your information, voor de deur van het pand Cliostraat 29’ te Amsterdam worden binnen afzienbare tijd drie nieuwe stolpersteine in het trottoir gezet, met daarop de namen van mijn beide grootouders en hun jongste zoon, op 15 mei 1940 uit angst gevlucht in de dood, zoals dat bij zelfmoord heet. En die worden daar, al ‘prosternerend’, kouwe kakschrijver, door Gunter Demnig geplaatst. De Cliostraat is tegenwoordig een straat waar je nog niet dood gevonden wil worden, vroeger wel.
L.H. Wiener