Soul Kitchen was een rampzalige film. Een verzameling moppen, losjes aan elkaar gemonteerd door Fatih Akin, het Turkse enfant terrible van de Duitse cinema. Nou hou ik wel van moppen en ik heb ook gerust een paar keer hard gelachen. Maar de veel te bedachte plot was zelfs als parodie op een veel te bedachte plot te bedacht. Doldwaas op een manier die ons de hoogtijdagen van John Lantings Theater van de lach in herinnering brengt. De film deed me om meer dan een reden denken aan J. Kessels, the novel van Thomése. Soul kitchen speelt in Hamburg. Net als bij Thomése stehen die Nutten draussen in der grossen Stadt sich die Füsse platt. In een parkeergarage, een soort prostitutie waar Hamburg geloof ik patent op heeft. Frikadellen (negerlullen bij Thomése) en andere frituurspecialiteiten spelen in beide kunstwerken een grote rol. En zowel bij Thomése als bij Akin is de lichamelijke liefde een belangrijke drijfveer voor de hoofdpersonen. Toch vind ik J. Kessels een magistraal boek, een meesterwerk in zijn soort en is Soul Kitchen een treurig gevalletje hots-knots-begonia-cinema. Het is niet eenvoudig uit te maken waarom sommige schrijvers (Brusselmans, Thomése, Céline, Zosjtsjenko, Bukowski, Magnus Mills) je wel mee weten te slepen in een wereld die niet de jouwe is en anderen daar zo jammerlijk in falen. Dat komt volgens mij vooral doordat bovengenoemde schrijvers je het gevoel weten te geven dat de in bier, wodka en whisky ondergedompelde avonturen van hun personazies ook over jou gaan. Jij eet ook wel eens een frikadel. Jouw ogen blijven ook weleens hangen aan de kont van het meisje (m/v) bij de benzinepomp. Jij lust ook wel een biertje of twee op zijn tijd. Mooier nog: jij kent de eenzaamheid en het verlangen, de geilheid en wanhoop van de personages ook. En zolang het kunstwerk een geloofwaardig beeld schetst van de gefrituurde onderkant van de samenleving, wil je er voor de duur van het lezen of kijken graag in mee. Sterker nog: ergens koester je zelfs het romantische idee dat je voor de essentie van juist op de bodem van de maatschappelijke put moet zijn. Dat de helden van Thomése veel dichter bij je staan dan de deftige protagonisten van Proust, Mann of  Tjechov. Gelul natuurlijk. Je identificeert je net zo makkelijk met de independently wealthy Hans Castorp als met no-shit guy J. Kessels. Als de karakters maar geloofwaardig zijn en de kracht van de plot ervoor zorgt dat je bij de les blijft. Vooral dat laatste ontbrak nogal in Soul Kitchen. Jij eet, zoals gezegd, ook wel eens een gebakken scholletje met een vieze kwak aardappelpuree ernaast. Maar als jouw eenmanszaakje in zwaar weer raakt, zijn in jouw leven de ex-vriendinnen die toevallig net 200.000 euro hebben geërfd ver te zoeken. Laat staan dat je op een familie-etentje per ongeluk een gedreven vakman ontmoet die van je noodlijdende tokootje binnen een week een succes maakt. En waar haal je als aftakelende veertiger zo gauw een afrodisiacum vandaan dat zo krachtig is dat mooie jonge kunstenaresjes zich zomaar op je storten en de dame (!) van de belastingdienst je grootste concurrent tussen haar dijen vermorzelt? ‘Bepaalde dingen heb ik moeten afzwakken,’ hoorde ik Reve ooit zeggen, ‘anders was het niet geloofwaardig meer.’

Als ik u een cultuurtip mag geven voor het pinksterweekend: laat Soul Kitchen maar zitten. Lees of herlees J. Kessels. En bestel op boekwinkeltjes.nl Vertel mij wat kameraad van Zosjtsjenko, een gemene Rus van wie u – als u eerlijk bent – nog nooit had gehoord.

Erik Nieuwenhuis