Recensie: Hans Arp – Zingend blauw. Gedichten 1904 -1966
7 Redenen waarom je de gedichten van Arp moet lezen
Afgelopen zomer trokken massa’s mensen op witte fietsen door bossen en langs heidevelden op weg naar de ‘Wolkenherder’. Het Kröller-Müller had namelijk een overzichtstentoonstelling aan Hans Arp gewijd: The Poetry of Forms. Arps ‘Berger de nuages’ siert er de beeldentuin al sinds de opening van het museum in 1961. De bronzen cryptofallus, die al die jaren getrouw de Veluwse luchten weerspiegelt, is de (zogeheten) publiekslieveling van de tuin. Wie in Nederland Arp kent, kent hem als beeldend kunstenaar.
Als dichter is Arp (1886-1966) minder bekend. Slechts enkele Nederlandse vertalingen van zijn poëzie zagen het licht (o.a van dichters Rodenko en Lucebert). Mooi dus dat er vorig jaar, vijftig jaar na zijn dood, een ‘nieuwe’ bundel verscheen (Ik ben een punt, Uitgeverij Opwenteling). En nu is er weer een: Zingend blauw – gedichten 1904-1966 (Uitgeverij Vleugels, vertaling van Ria van Hengel). Deze laatste bundel betreft een uitsnede uit ruim zestig jaar dichtwerk. De chronologische opzet maakt dat je de bundel gaat lezen als het verslag van een ontwikkeling en afzet tegen de achtergrond van Arps leven.
Arp werd geboren met de voornamen Hans Peter Wilhelm in Straatsburg, destijds gelegen in het Duitse keizerrijk. Zijn moeder was Frans, zijn vader Duits. Hij noemde zichzelf Jean in het Frans, in het Duits zei hij Hans. Zijn eerste gedichten schreef hij in het Elzassisch, in 1903. Later signeerde hij vaak met Jean Hans Arp, zich onttrekkend aan classificatie:
‘Ich bin in der Natur geboren, ich bin in Straßburg geboren, ich bin in einer Wolke geboren, ich bin in einer Pumpe geboren, ich bin in einem Rock geboren.’
Wie Arp zegt, zegt ook Dada. Tijdens de Eerste Wereldoorlog verkaste Arp, en met hem meer kunstenaars, naar het neutrale Zwitserland. In het Café Voltaire in Zürich stuwde een aantal jonge kunstenaars elkaar op in hun verlangen zich uit de houdgreep van de rede te bevrijden, onder meer door de conventionele taal te ondergraven. De ‘Dadadrang’ van deze jongelingen kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. Deze is door en door Romantisch.
Arp is echter meer dan Dada. En ook meer dan een surrealist, een later label dat hem aankleeft. De combinatie van een anti-filosofische nonsenspoëtica met Romantische impuls vormt bij Arp een constante in zijn dichtend bestaan. Zijn vooroorlogse gedichten en zijn latere werk, dat mystieker is, en beter wellicht, lijken onderdeel uit te maken van een en hetzelfde ‘project’. Deze bundel is wellicht een te smalle uitsnede daaruit om dat te demonstreren, maar in de selectie is wel degelijk een bepaalde eenheid voelbaar.
Het is een genot om je onder te dompelen in Arps ongerijmde wereld. De gedichten lezen alsof ze gisteren zijn geschreven. En de urgentie, de noodzaak van een diametraal geluid, is nog even actueel. De onbegrijpelijke zinnen roepen het zelfgenoegzame verstand een halt toe, zoals in deze paar regels uit een lang vers uit 1925:
wij vuren met onze linkerhand het orakelkanon af
wij ruisen met ons cenakelloof
wij voeren vampombotten aan de meerderjarige zeewonderen
het is om te lachen
het is om te haha lachen
Wat te denken hiervan? Arp tovert een glimlach op je gezicht, die meteen weer ongemakkelijk voelt, want, terwijl je je afvraagt wat hier in vredesnaam staat, snap je dat het helemaal niet om te lachen is wat ‘wij’ allemaal doen. Of google voor de aardigheid even ‘vampombotten’ en oogst No results found. Dat is ook wel eens verfrissend.
Poëzie beschouwen is haar langzaamaan eigen maken. Bij Arp gaat dat niet op; je wordt direct een andere wereld in gekatapulteerd. Ik opende de bundel, lukraak, op pagina 51, vrijwel achteraan, en las als eerste het fragment:
De heren
Meier I Meier II Meier III
hebben hun hoofden
door voetballen laten vervangen
De kop was er af (excusez). De absurdistische gefragmenteerde verzen uit de jaren zestig maakten me vrolijk. Ze deden me denken aan het werk van de Russische absurdist Daniil Charms. Neem bijvoorbeeld het anekdotische gedicht ‘Het kind van een stip’, dat evenzogoed voor een van Charms’ bizarre verhalen had kunnen doorgaan. Het handelt over een man die niet weet hoe hij er uitziet en eindeloos voor een spiegel staat, die maar niet thuis geeft. Hij vraagt zich radeloos af of hij dan een stip is, of minder nog, het kind van een stip. Aan het einde breekt hij:
Het helpt niets.
Hij kan zichzelf niet zien.
Hij begint luid te snikken.
Desperaat van hopeloosheid
rent hij naar buiten.
Niemand ziet hem.
Het speelse neemt bij Arp steeds andere gedaantes aan en blijft daardoor boeien. Het spel met woord, klank en betekenis kent meerdere lagen. Exemplarisch is het veel geciteerde ‘Ententeten Enten wird eine Entente vorgeschlagen’ (uit: Worte mit und ohne Anker, 1957). Arp was gefascineerd door wat ont-staat en weer vergaat (ent-stehen und vergehen). Veel dichters benaderen hun object vanuit dat wat het niet is. Het is bijzonder om te zien hoe Arps Infantilismus niet ingekapseld raakt, maar een instrument is waar hij tot aan zijn dood over blijft beschikken.
Woorden zijn er niet alleen om mee te spelen. Het zijn ook gestolde metaforen, die we moeten laten smelten om er andere betekenissen uit los te maken. Zo banjert Arp in zijn lange gedicht ‘Woorden’ (1961) eens ongegeneerd door een ‘onaangenaam aangeharkt woordenperk’ en trekt er de woorden links en rechts uit de grond. Je gaat echt op een nieuwe manier naar ze kijken. Als Arp het heeft over ‘inktzwarte papperige overrijpe woordvruchten’ dan zie je ze hangen op het papier, berstend van betekenis. Veel eigenlijke woordbetekenissen hebben iets met water in dit gedicht. De lezer vindt er ‘beekjeswoorden’, ‘woorden om in troebel water te vissen’ en het schitterende ‘paaiende woorden in ondiepe stilstaande taal’.
Het enige gedicht in de bundel dat uit de toon valt is ‘Sophie’ (Basel, 1943-1945), zowel qua stijl als niveau. Sophie Taeuber was Arps vrouw en net als hij een bijzondere en succesvolle kunstenaar. Ze waren ruim twintig jaar getrouwd toen zij in 1943 stierf aan koolmonoxidevergiftiging. De periode daarna ging het slecht met Arp, ook artistiek gezien. Hoe aangrijpend haar dood ook moet zijn geweest, en biografisch gezien relevant, je had er ook voor kunnen kiezen dit gedicht weg te laten. Aan onderstaande strofen had ik in elk geval weinig gemist:
Sophie is een hemel.
Sophie is een ster.
Sophie is een bloem.Alle bloemen bloeien,
bloeien voor jou.
Alle harten gloeien,
gloeien voor jou.Nu ben je van me weggegaan.
Niets heeft meer zin sindsdien
Ik heb maar één verlangen.
Dat is jou terug te zien.
Het titelgedicht stamt van niet zo lang daarna, van direct na de oorlog, en met dat zingend blauw (‘onder mij bloeit het blauwer en blauwer’) portretteert Arp daarin zichzelf als verdwijningskunstenaar. Opnieuw met heel eenvoudige woorden schildert hij een beeld van opgaan in de wereld:
Ik voel hoe de diepe hoogte
en de hoge diepte
boven mij en onder mij
mij met kracht doordringen.
Licht stijgt en daalt door mij heen.
Zijn nonsenspoëzie wordt hier toegangsweg naar mystieke eenwording. Arp zei ooit: ‘Dada ist für den Ohne-Sinn der Kunst, was nicht Unsinn bedeutet’. Nonsens is dus geen onzin. Het gaat echt ergens over. Arp beweegt, koersvast, van woordspel naar droom. Het Dadamotto ‘la pensée se fait dans la bouche’ (van Dadavoorman Tristan Tzara) gaat allengs minder op. Het spelen is een serieuze zaak geworden, doordachter. Er lijkt zelfs sprake van een poëtische procedure. Door woorden opzettelijk verkeerd te gebruiken (‘heerlijke catachresewoorden’) of elkaar te laten tegenspreken beitelt Arp het overtollige, het materiële, weg, waarmee hij het beeld ontbloot dat de deur op een kier zet naar ‘het hogere’. Allemaal om vervolgens te kunnen zweven, en wel ‘in der hohe Tiefe’. Daartoe bedient hij zich rijkelijk van animistische en synesthetische metaforen. Alles leeft en vloeit. We zijn omringd door bloemenwolken, zweven in het spelende, geurende, klinkende licht tussen de zingende sterren.
Het gedicht is een biomorfe sculptuur geworden: Niet volgens de natuur maar áls de natuur gevormd. Zodoende representeert het beeld niet, maar presenteert. Alles komt voort uit dezelfde ‘kleurig fonkelende bron’. Het verschil tussen binnen en buiten lost op. “De aarde en de hemel | doordringen elkaar.” We zijn weer terug bij de Wolkenherder.
Jur Koksma
Hans Arp – Zingend blauw. Gedichten 1904-1966. Vertaling Ria van Hengel. Uitgeverij Vleugels. Bleiswijk. 58 bladzijden, € 18,95.