Recensie: Jan Wolkers – Gifsla
Op 19 oktober 2017, de tiende sterfdag van Jan Wolkers, verschijnt bij De Bezige Bij de langverwachte biografie van de schilder-schrijver door Onno Blom, onder de titel Het litteken van de dood. In de aanloop daarnaartoe recensies over het werk van Wolkers uit het archief. Laatst De kus, Zomerhitte en Brandende liefde, nu Gifsla uit 1983.
De zetpil van de dood
Gifsla is de titel van de vandaag verschenen twaalfde roman van Jan Wolkers, maar in het 231 bladzijden tellende boek is het de titel van een thriller in wording waar Wolkers’ protagonist Robert Dilling in zijn afgelegen buitenhuis op Vlieland aan werkt. Een boek in een boek, een schrijver over een schrijver. Eén keer wordt in Gifsla, als mogelijke titel voor het-boek-in-het-boek, genoemd De zetpil van de dood, een titel die óók weer ‘in het echt’ voorkomt, namelijk onder het hoofdje ‘In voorbereiding’, waar Jan Wolkers, traditiegetrouw, de plannen voor de komende jaren bekendmaakt. Er staan vier boeken op stapel, zo blijkt, waaronder Roomslurfje & Pondje Poep, en zoals gezegd De zetpil van de dood. Dat laatste doet geheimzinnig aan.
Maar om het voorlopig niet ingewikkelder te maken dan nodig is, zullen we ons hier beperken tot Gifsla. Net als De kus en De perzik van onsterfelijkheid is de roman in dagen ingedeeld. Het boek behandelt vier dagen uit het leven van Robert Dilling: 29, 30 en 31 december en 1 januari. Elk van de vier hoofdstukken behandelt één dag.
Tussen de voorbereidingen voor Oud & Nieuw door werkt Dilling aan zijn boek. Hij spreekt invallen in op een bandopname-apparaat en werkt ze later uit op zijn elektronische schrijfmachine. Dilling is een bekende en kennelijk niet onbemiddelde schrijver. De eigenaar van de plaatselijke supermarkt is er maar wat trots op dat hij Dilling tot zijn clientèle kan rekenen, hoewel de betrekkingen enigszins verkoelen als blijkt dat de schrijver van middelbare leeftijd er erotische betrekkingen op nahoudt met een winkelmeisje van nog geen twintig jaar.
Deze Jeanne komt oudjaar vieren in het huis van Dilling, waar ook diens dochter Ellen en haar vriendin Nancy worden verwacht. Uit de loop van het verhaal wordt duidelijk dat Dilling van de moeder van Ellen is gescheiden. Een relatie daarna liep na vijftien jaar stuk omdat hij absoluut geen kinderen meer wilde: hij zou dat verraad vinden aan zijn dochter van wie hij zielsveel houdt. Tegen de verwachting in arriveert Ellen alleen: het botert niet tussen haar en Nancy die met een man gevreeën heeft. Monogamie wordt door de vriendinnen van elkaar niet gevraagd, maar met een man…, dat kan absoluut niet.
Robert is zeer begaan met het verdriet van zijn dochter en als Nancy opbelt neemt hij de gelegenheid te baat om het conflict te sussen. Nancy komt naar zijn huis om de strijdbijl te begraven. Nieuwsgierig snuffelt de man in het door de vrouwen beslapen bed als ze even een ommetje maken.
Het verhaal waar Dilling aan werkt Is van deze werkelijkheid een wrede afschaduwing. Tegen iedereen vertelt hij, tot vervelens toe, waar het verhaal over gaat. Hoofdpersoon is een ornitholoog, die, terwijl hij merels bespiedt, ineens een paar billen tussen het gras ontdekt die bij nader onderzoek blijken toe te behoren aan een dood meisje. In een variant ziet de vogelbespleder hoe het meisje wordt vermoord: terwijl ze zit te plassen sluipt een vrouw nader die haar in haar nek zoent of bijt en een zetpil (de zetpil van
de dood!) in haar aars steekt.
De ornltholoog verkracht in een vlaag van verstandsverbijstering het dode meisje en raakt in paniek als hij stemmen hoort. Hij ontdoet zich van het lijk in een moerasachtige omgeving, maar wordt twee jaar later gearresteerd, verdacht van moord, omdat de gifsla uit zijn tuin het moeras is gaan overwoekeren: het zaad van deze plant was in het haar van de dode terechtgekomen.
Het boek dat Robert Dilling schrijft lijkt een doodgeboren kindje. Het moet in zes weken klaar zijn, maar de meeste tijd gaat heen met snoepen, drinken, roken en seks. De schrijver vraagt zich niet af of wat hij
heeft verzonnen allemaal wel steekhoudend is.
Tijdens het lezen kwam de gedachte bij me op, dat Wolkers hiermee uithaalt naar Maarten ’t Hart, ook een vogelkenner, die met De kroongetuige een onhandige poging tot het schrijven van een thriller deed. Ook in die roman wordt de getuige van lieverlee de verdachte. Niet dat de ornitholoog is gelijk aan Maarten ’t Hart, maar de associaties met het genoemde boek zijn te opvallend om er zomaar aan voorbij te gaan. Tussen ’t Hart en Wolkers bestaat al jarenlang een soort broedertwist.
Hoe dan ook, het verhaal van Dilling kent kop noch staart: we vallen er middenin en hoe het afloopt is zelfs voor de schrijver nog niet duidelijk. Dat gaat niet op voor het verhaal óver Dilling. Wolkers laat de lezer niet midden in diens leven vallen, maar juist aan het einde ervan. De vier dagen zijn niet zomaar vier dagen, het zijn de laatste dagen van Dilllngs leven. Een leven dat groots en meeslepend had moeten zijn, maar het door allerlei lullige omstandigheden niet werd.
Dilling is een goedmoedige beer, een milde opschepper, een nerveuze zuiper, een stiekeme snoeper — en met al dat gedoe werkt hij naar zijn eigen elnde toe en niet naar dat van het boek dat hij onderhanden heeft.
Gifsla lijkt geknipt voor een toneelbewerking. Misschien dat daartoe de tegenstellingen tussen de karakters nog iets moeten worden aangescherpt, met name die tussen vader en dochter, maar voor het overige zijn de dialogen van Wolkers zo te gebruiken.
Na de zwakke boeken Brandende liefde en De junival heeft Jan Wolkers zich als romanschrijver gerehabiliteerd. Zoals in zijn beste werk gaat het vanaf de eerste bladzijde onafwendbaar richting ondergang, en toch is het een schok als in de laatste regel Robert Dilling sterft: hij is je sympathiek geworden.
Gifsla is een mild boek met wrede kanten, een tragisch boek met geestige kanten. Dit is weer een Wolkers om voor in de rij te staan.
Frank van Dijl
Jan Wolkers – Gifsla. De Bezige Bij.
Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 18 november 1983.