Column: Coen Peppelenbos – Rushdie
Rushdie
Op de Frankfurter Buchmesse is de gang tussen hal 5 en hal 6 sinds jaar en dag de plek voor tv-opnames van Das Blaue Sofa. Vijf dagen achter elkaar begint elk half uur een nieuw interview met een schrijver. Aan de zijkant staat een strenge opnameleider die met een mapje aangeeft hoeveel tijd er nog over is en die driftig op zijn horloge begint te kijken als een gast aan een oeverloos antwoord begint. Duitsers zijn wel goed in antwoorden die onschuldig beginnen, maar steevast eindigen met de plaats van Europa in de wereld, het juk van de geschiedenis en de rol van fantasie binnen de romankunst, tot ergernis van de opnameleider die heel nadrukkelijk zijn map openslaat en wijst op het woordje ‘Ende’.
Binnen anderhalf uur neemt de charmante, jonge Fransman Édouard Louis plaats op het podium, gevolgd door de Hongaar Péter Nádas en als klap op de vuurpijl Salman Rushdie. Als het interview van Rushdie eraan komt wordt het steeds drukker voor het podium. Ik zit op de eerste rij als belangstellende lezer, maar links, rechts en achter mij worden de plekken ingenomen door fotografen. Als Péter Nádas het podium afstapt en Rushdie zijn plaats inneemt kost het de opnameleider veel moeite om de fotografen met zachte hand weer uit beeld te krijgen. De fotografen links van mij worden boos als collega’s recht voor hun neus gaan staan. Met een ruk aan hun fototas worden ze naar de grond gewerkt.
Ik ben door een woud van telelenzen omringd en tijdens het hele gesprek klinkt het repeterend geklik van de fototoestellen. Voor mij ligt een fotograaf op de grond voor een goed shot. Een cameravrouw komt gehurkt voorbij lopen. Rushdie is het blijkbaar allemaal gewend, want hij gaat, met onderkoelde Britse humor, in op de vragen van de presentatrice over zijn nieuwste boek en stoort zich niet aan de fotojournalisten die niet geïnteresseerd zijn in zijn werk, maar wel in de mythe. Ik heb het idee dat hij vooral mij regelmatig aankijkt. Die arme man met zijn sneue cameraatje moet wel een gewone lezer zijn. Ik ben er voor de inhoud. De fatwa voor de schrijver van De Duivelsverzen is dertig jaar geleden uitgesproken. Rushdie is veertien boeken verder. Hij doet vooral zijn best om van een mythe weer een gewone schrijver te worden.
Coen Peppelenbos
Deze column stond eerder in een iets kortere versie in Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 14 oktober 2017.