Recensie: Julianne Pachico – De geluksvogels
Allemaal buitenstaanders
Julianne Pachico is blond van nature, typisch Engels, maar heeft toch onmiskenbaar iets Zuid-Amerikaans over zich. Ze werd in 1985 geboren in Cambridge en woonde tot haar achttiende in Cali in het in die tijd extra roerige Colombia. Het heeft zin om dergelijke ervaringen te laten bezinken, zo blijkt uit haar originele, wat vorm alleen al betreft geslepen romandebuut De geluksvogels. Het beste van twee werelden.
Een roman in elf lange verhalen over de overlevingsstrategieën van de mens ten tijde van de gewelddadige voortslepende burgeroorlog in het land van drugsbaronnen als Pablo Escobar en van verschillende paramilitaire organisaties zoals de FARC. Een leven van vergeefsheid, van angst voor de willekeur. Rijk of arm, iedereen kon zonder pardon worden afgevoerd. Pachico heeft er een legpuzzel van gemaakt met nergens gezochte dwarsverbanden. Nadrukkelijk moet gezegd worden dat het multiperspectief in dit boek werkt, er een extra laag van verwondering aan toevoegt.
Dat komt ook door het geheel eigen idioom, delicaat surrealistisch. Het magisch realisme slingert als een liaan door de hoofdstukken. Het uitzonderlijke op een alledaagse manier vertellen. Het gewone – meestal de verbeelding voorbij, op het absurdistische af – op een droomachtige manier, zonder daarbij te vervallen in de elders vrijwel zonder uitzondering hemeltergende droomduidingen. Het is de combinatie tussen natuur, het bovennatuurlijke en de menselijkheid die voor een hallucinant effect zorgt.
Je voelt dat hier gedeeltelijk sprake is van ooggetuigenverslagen, bijvoorbeeld met betrekking tot de groeistuipen van de pubermeisjes, maar Pachico verstaat de (verduiveld moeilijke) kunst om juist die ervaringen te kanaliseren, ze om te werken, ze naadloos in te laten passen in een totaal nieuw universum. De geluksvogels is heel eigen en tegelijk onpretentieus. De verschillende personages, geprivilegieerden en armoedzaaiers, zijn in die zin geluksvogels dat ze door Pachico zijn gevangen op papier. Ergens hebben ze daardoor een ‘comfortabele’ positie gekregen in de grote geschiedenis, wordt de geleverde strijd intens invoelbaar gemaakt voor de niet direct betrokken lezer. De tijdsgeest wordt effectief inzichtelijk gemaakt.
De personages zijn allemaal buitenstaanders, slachtoffers van de onontkoombaarheid van het lot. Een meisje dat alleen achterblijft in een fortachtig landgoed wanneer haar ouders naar een feest gaan in de bergen. Een leerling die middels een beurs tussen de rijkeluiskinderen terechtkomt. Een Amerikaanse student die enerzijds het avontuur zocht en anderzijds in den vreemde een gemakkelijk baantje dacht te hebben gevonden als leraar Engels, maar die al snel jaren vastzit in de jungle. Zich alleen weet te handhaven tussen de jeugdige rebellen door Hamlet te onderwijzen aan de bladeren, de bomen en de struiken.
Wat rest hem anders dan herinneren, nadenken en vooral verbeelden. De tijd in gevangenschap kruipt nu eenmaal, waar hij elders lijkt te vliegen. Hij laat geen gedachten toe als: had ik maar of uitgerekend die dag. Het heeft zo moeten zijn. Dat is geen gelatenheid, zelfs geen verzoening met het lot – wellicht ter zelfbescherming een beetje – maar een kwestie van realiteitsbesef, van de eerder genoemde onontkoombaarheid. De wreedheid zit vaak in het detail. Pachico doseert die meesterlijk, passend bij het voorin opgenomen motto van Márquez: ‘Alstublieft,’ zei hij, eerder serieus dan voor de grap. ‘De kogel die wij u niet hebben gegeven.’
Er staat een, niet alleen voor vegetariërs, naargeestige beschrijving in van de levende ‘bereiding’ van een schildpad voor de soep. Dat is een voorbode voor het lijk van een jongeman dat een paar pagina’s later op dezelfde wijze wordt teruggevonden. Het verband wordt bijna vrolijk gelegd, waardoor het als een vuistslag op de borst aankomt.
Pachico maakt duidelijk dat er niet alleen hoop in herinnering schuilt, maar ook en vooral wreedheid. De herinnering die je niet kunt vergeten, die je onverwachts overvalt, je van je identiteit van het heden berooft. Waar eindigt JIJ en waar beginnen ZIJ? Een herinnering die je ook nog achtervolgt wanneer je hoog en droog in Washington D.C. bij je oma woont en studeert, die ook daar doorspeelt in je gedachten, in je handelingen.
Zo is er ook het perspectief van El commandante, de leider van het groepje dat de professor vasthoudt, piepjong en idealistisch, zich eigenlijk niet bewust van de wreedheid van de vrijheidsberoving. Maar de welbekende retoriek van de paramilitairen, begint toch ook bij El commandante wat vermoeid over te komen, jaren op de post in de jungle, eigenlijk ook niet meer dan een leerling, een klasgenoot, levend op herinnering. In dit ‘hoofdstuk’ wordt bijvoorbeeld ook duidelijk wat er gebeurd is met de ouders van het meisje dat zich heeft opgesloten op het landgoed.
Leerlingen die fantasiespelletjes spelen, die de burgeroorlog naar het schoolplein vertalen. Pachico voert het subtiel door in de taal van de leerlingen. ‘De vissen zijn allemaal geliquideerd,’ zegt een meisje tegen haar oma, omdat ze dacht dat het hetzelfde als ‘dood’ betekent. Het is wonderlijk, maar zelfs het perspectief van een junkiekonijn, letterlijk te nemen, dat het verhaal vertelt van een aan cocabladeren verslaafde bende konijnen, is geloofwaardig, voegt weer een stukje toe aan het Colombiaanse universum van die tijd. Tegen het einde van de roman komt een van de leerlingen na een lang verblijf in het buitenland terug naar het Columbia van haar jeugd. Wat zal ze terugvinden, hoe heeft haar geheugen, die oplichter, haar beleving gekleurd? Zelfs hier piept de schrijfster niet door de tekst heen, terwijl het wel helemaal echt is.
Het is de afwisseling in perspectief die paradoxaal genoeg juist voor coherentie zorgt. Ook intern in de hoofdstukken. Een scène waarbij iemand terugdenkt aan een gebeurtenis in een lijkenhuis. Als eerste denkt ze: Gelukkig maken kettingzagen het begraven makkelijk. Het zorgt voor een schrille lach, die weer verbijstering en ontzetting opwekt bij de andere bezoekers en de lijkschouwer. Maar het is een logische reactie, de geest die even met de schrik speelt.
Gelijk verzucht de vertelster dat het zo veel beter zou zijn wanneer mensen gewoon in rook op zouden gaan, met achterlating van alleen wat kleding en een fotolijstje. Het zijn de duidelijke beelden die schokken, die het geheugen kerven. Pachico laat de toehoorder van dit verhaal gelijk daarna een kip bereiden, terwijl hij het recept reciteert en de bezoekster ergens dwingt om de handelingen te volgen, om na uren het resultaat te eten. Zeer smakelijk, maar zij blijft het rondspattende vlees van de kettingzaag proeven.
Pachico gebruikt logischerwijs haar verbeelding, dat is nu eenmaal een van de belangrijkste instrumenten van de schrijver, zo niet hét belangrijkste. Maar het allersterkste van deze roman is dat ook de personages stuk voor stuk duidelijk trachten te overleven door hun geest, door hun verbeeldingskracht in te zetten. Dat zorgt voor verbreding en verdieping, voor wisselwerking tussen personages onderling en tussen de tekst en de lezer. De geluksvogels zelf is niet wreed, eerder teer en welllevend. De lezer is de ware geluksvogel.
Guus Bauer
Julianne Pachico – De geluksvogels. Vertaald door Astrid Huisman en Anniek Kool. Atlas Contact, Amsterdam. 240 blz. € 24,99.