Recensie: Erwin Mortier – Sluitertijd
In korte tijd heeft de Vlaamse auteur Erwin Mortier zich een stevige positie verworven in de Nederlandse literatuur. Zijn debuutroman Marcel (1999) viel veelvuldig in de prijzen en zijn poëziedebuut Vergeten licht werd tijdens het laatste Poetry International in Rotterdam bekroond met de C. Buddingh’-prijs. Het lijkt wel of alles wat uit zijn handen komt van goud is. Dat geldt zeker voor zijn derde roman. Een jaar na Marcel verscheen Mijn tweede huid en nu is er dus roman nummer drie: Sluitertijd.
Wat opnieuw opvalt is Mortiers ongelooflijke oog voor detail, of beter gezegd: zijn fotografisch geheugen. Want hoewel we er niet van mogen uitgaan dat Sluitertijd een autobiografisch werk is, kan er geen twijfel over bestaan dat de schrijver put uit eigen ervaringen. Daarvoor doet het boek te authentiek aan. Ook sluit het wat sfeer en thematiek betreft naadloos aan op zijn voorgangers.
De herinnering is het hoofdthema in het werk van Mortier zoals zich dat tot nog toe heeft geopenbaard. De herinnering, en het weemoedig — of misschien gewoon wee — makende verlangen naar een verleden dat uit louter zomers bestond.
Het wonderlijke bij Mortier is, dat dat verleden van alle tijden lijkt te zijn. Sluitertijd is een pastorale roman die zich lijkt af te spelen in de jaren twintig, dertig — laat het de jaren vijftig zijn. Maar uit subtiele gegevens blijkt dat we eerder moeten denken aan de jaren zeventig. Er zijn oorlogen geweest, de schoolmeester die als hobby films maakt heeft een filmblik waarop staat ‘Zomer 68’ en toch waant de lezer zich meegenomen naar een tijd waarin autoverkeer zeldzaam was want voorbehouden aan de (Frans sprekende) kasteelbewoners, die in de kerk ook hun vaste zitplaatsen hadden (met comfortabele kussens natuurlijk).
Het fotografisch geheugen waarvan ik hierboven sprak, kan in verband met dit boek letterlijk worden genomen. Het is een koffer die zich onder het bed van hoofdpersoon Joris bevindt en waarin hij stapels fotootjes bewaart uit de tijd dat zijn vader nog leefde en zijn moeder nog niet was vertrokken naar Spanje. Joris groeit op bij zijn kinderloze oom (vaders broer) en tante. Nu en dan belt zijn moeder hem op. Vader ligt begraven op het kerkhof aan de overkant van de straat waar oom en tante een dorpswinkel drijven. En altijd is het zomer in dit sober geschreven, maar desondanks zinderende boek.
Joris is in alle opzichten een middelmatige jongen, een dromer die op school steken laat vallen. Hij zegt van zichzelf dat hij er uitziet ‘als een kereltje dat ik het liefst een por in de ribben had verkocht, indien ik mezelf op een lege straathoek was tegengekomen’. Later, als hij zich opmaakt om bij zijn moeder te gaan wonen, die zich in de stad heeft gevestigd na alles wat ze in Spanje verkeerd heeft gedaan, neemt hij elk barstje in het behang van zijn slaapkamer in zich op zodat hij alleen maar zijn ogen hoeft te sluiten om zich weer bij oom en tante te wanen. Zo vormt zich zijn fotografisch geheugen.
Van zijn vader bestaan trouwens ook nog enkele bewegende beelden. De meester draait ze voor Joris af, maar helaas achterstevoren. In werkelijkheid laat de tijd zich niet terugdraaien. Dat is dan ook niet waar Erwin Mortier op uit is. Probeert hij de tijd te laten stilstaan? Ook dat niet. In Sluitertijd probeert hij het verstrijken van de tijd te doorgronden. Wat hem niet lukt natuurlijk. Maar het levert wel de mooiste roman op van deze zomer.
Frank van Dijl
Erwin Mortier – Sluitertijd. Roman. Cossee.
Deze recensie (*****) werd in 2002 gepubliceerd in Algemeen Dagblad.