Recensie: Aharon Appelfeld – Plotseling, liefde
Alles wat eenvoudig lijkt, is zwaarbevochten
De in 1932 in de Oekraïne geboren Israëliër Aharon Appelfeld schrijft per definitie met de handrem op, maar als hij iets van zijn eigen geschiedenis weggeeft, zoals wederom in het zojuist in vertaling verschenen Plotseling, liefde, dan bloeit zijn pen op. Deze roman is oorspronkelijk uitgebracht in 2003 en hier heeft Appelfeld zich nog verstopt achter het masker van een schrijvende man van pakweg zijn eigen leeftijd. Later, in De man die niet ophield met slapen (oorspronkelijk in 2009, in vertaling in 2012), heeft hij zijn eigen intrigerende geschiedenis van tijdens en net na de Tweede Wereldoorlog haast zonder masker verteld. Hij ontsnapte op zijn achtste uit een concentratiekamp, overleefde de rest van de oorlog in eenzaamheid in de bossen. In 1946 kwam hij in Palestina aan en kreeg een Joodse naam, een jongen die voornamelijk de taal van de vijand sprak: Duits.
De uitgeefgeschiedenis aangaande deze romans is dus hier ten lande verwisseld, maar op zich maakt dat niet uit, het masker waarachter Appelfeld zich verbergt, is heel transparant. Het neemt de scherpe kantjes weg, zorgt er paradoxaal genoeg voor dat het pijnlijke beter te verdragen is én tegelijkertijd sterker invoelbaar is.
De eerste vrouw en het kind van hoofdpersoon Ernst zijn door de nazi’s omgebracht. Hij is per toeval in Israël terechtgekomen. Hij woont alleen, van zijn tweede vrouw is hij gelukkig gescheiden, een ongekende haaiebaai die niets begreep van zijn schrijfambities. In die zin dat hij voor zichzelf schrijft, voor zijn la. Zij dacht aan grote oplages, aan roem, aan geld. Ernst denkt alleen aan het vinden van de juiste woorden, in zijn geval een levenslange queeste. Behalve het schrijven – een last en een lust tegelijk – vormt het enige lichtpunt in het bestaan van Ernst zijn hulp Irene, een vrouw die de lagere school niet heeft afgemaakt, een dochter van Holocaust-overlevers die tegen haar altijd hebben gezwegen. ‘Hun stilte was hun wezen.’ Ze hebben haar wel financieel in goede doen achtergelaten. Elke morgen komt Irene stip om acht uur om het ontbijt te maken, ’s middags zo rond drie vertrekt ze weer.
Plotseling, liefde is een vormtechnisch hoogstandje. Appelfeld laat Ernst en de vrouw van half zijn leeftijd in korte hoofdstukken steeds dichter bij elkaar komen. Zij heeft een formidabel luisterend oor, een sterke behoefte om voor Ernst te zorgen. Antwoorden op zijn vragen heeft ze niet, of wil ze liever niet geven. Zijn verzoek om na zijn dood alle papieren te vernietigen brengt haar uit balans, boezemt haar angst in. Zoveel verantwoordelijkheid heeft ze nooit gehad. Ernst wordt ziek, kan zijn dagelijkse routine niet meer volhouden, maar weet zich er toch toe te brengen om een paar uur per dag aan zijn bureau te gaan zitten en aan het ultieme boek te werken. Het is mooi om te zien hoe hij langzaam zijn stijl vindt, hoe hij de juiste woorden ontdekt. Af en toe leest hij haar stukken voor. Het bedwelmt haar, omdat ze uit dezelfde streek afkomstig zijn.
Heel soepel, heel natuurlijk, zijn de belevenissen van de jonge Ernst als fervent antisemitisch (sic!) communist verweven in de hoofdstukken. Irene krijgt op deze wijze ook informatie over haar achtergrond. Ernst blijkt het niet bij zijn ouders te moeten zoeken, maar bij de levens van zijn grootouders. Daar weet hij écht bij aan te knopen, hun wezen te karakteriseren.
Ernst putte zich niet uit in beschrijvingen, maar bracht soms een woord uit dat fris was als een peer die zojuist was geschild en op een bordje werd opgediend.
Zo schrijft Appelfeld ook. Geen woord te veel, en toch zit de tekst barstensvol gevoel. Dit boek is een schrijverscredo. Alles wat eenvoudig lijkt, kraakhelder, is zwaarbevochten. Het toneel van een zware strijd. Niemand is zo moeilijk tevreden te stellen – als het goed is – als de schrijver zelf. Wanneer het hart er vrede mee heeft, dan glinsteren de passages. Dat is het wonder van het schrijven. En in deze roman ook het wonder van de liefde, van het tot elkaar komen van twee mensen. Het is mooi hoe Irene Ernst uit de wanhopige diepten weet te trekken – al is het maar met haar verschijning, haar verzorgde kleding, de exquise gerechten die ze maakt – en daarbij zelf ook een zekere loutering ondergaat.
Ze was een vrouw als alle andere vrouwen, en toch anders. […] Soms leek ze een vrouw die kon luisteren, maar meestal was ze in zichzelf gekeerd. Soms onwaarde hij een glimlach op haar gezicht, als om een binnenpretje. Nu en dan zei ze ‘Godzijdank’. Als ze dat deed, wilde Ernst weer tegen haar zeggen: het is niet netjes zo te koop te lopen met je geloof; geloof moet verborgen blijven. Maar dat zei hij uiteraard niet.
Het is subtiel zoals de twee protagonisten elkaar aftasten, stukje bij beetje meer wagen. Dat duet volstaat voor een hele roman. Je zou kunnen zeggen dat Appelfeld eigenlijk elke keer min of meer hetzelfde boek schrijft. Hopelijk weet hij voor zijn universele verhaal nog veel verschillende vormen te vinden. Je kan er eenvoudigweg geen genoeg van krijgen. Plotseling, liefde is een hoopvol boek. Het einde hoeft niet eenzaam te zijn. Met Ernst maakt Appelfeld eerst het hart van de lezer rijp, schetst een kader en kleurt dan de beelden in, zorgt voor bloed door de aderen. Wanneer Ernst erg ziek wordt, houdt hij zich vast aan het schrijven en aan Irene. Hij is blij met zijn werk, blij met zijn routine, waar Irene duidelijk een grote plek inneemt, zeurt niet en predikt niet. Appelfeld is helder. Geen onnodige mooischrijverij. De beelden spreken voor zich. Voor de goede verstaander is de werkelijke inhoud van zijn boeken heel duidelijk zichtbaar.
Guus Bauer
Aharon Appelfeld – Plotseling, liefde. Vertaald door Ruben Verhasselt. Ambo|Anthos, Amsterdam. 214 blz. € 21,99.