Recensie: Marc van Oostendorp – Waar wordt geschreeuwd is taal vacant – De taal van Ilja Leonard Pfeijffer
Ilja Leonard Pfeijffer als microscopisch preparaat
Het wekt geen verbazing dat neerlandici aandacht besteden aan Ilja Leonard Pfeijffer, wellicht de grootste stilist en interessantste auteur die het Nederlandse taalgebied anno 2018 rijk is. Voor Waar wordt geschreeuwd is taal vacant heeft hoogleraar Nederlands Marc van Oostendorp de heer Pfeijffer in flinterdunne plakjes versneden om er vijftig microscopische preparaten mee te bereiden. In hetzelfde aantal korte stukjes – doorgaans niet langer dan twee, drie bladzijden – laat hij zijn licht schijnen op de langharige bard.
Vooreerst komen we tot de vaststelling dat die stukken weliswaar allemaal iets met taal te maken hebben, maar toch zeer uiteenlopende onderwerpen bestrijken. Dat blijkt uit de titels, die variëren van ‘Als criticus van het tegenwoordig deelwoord’ tot ‘Als komische zitter’, ‘Als meubelmaker’ of ‘Als romantischer Grieche’. Hoewel dit boek geen vakliteratuur is, blijkt de auteur vrij toegankelijke passages (bijvoorbeeld ‘Als geloof’, over Pfeijffers relatie tot religie) af te wisselen met redelijk gespecialiseerde fragmenten. Wie pakweg ‘Als jambicus’ wil lezen, moet toch enigszins vertrouwd zijn met de grondbeginselen van de metriek en mag zich niet laten afschrikken door dactylische hexameters en dergelijke. Ook ‘Als uitspreker van de k’, waarin spectrogrammen worden opgevoerd om Pfeijffers uitspraak van de k toe te lichten, is behoorlijk specialistisch. Dit roept de vraag op welk doelpubliek de auteur eigenlijk voor ogen had met dit boek.
Toch heeft Waar wordt geschreeuwd is taal vacant veel te bieden voor wie geïnteresseerd is in Pfeijffer, en vooral voor wie belang hecht aan literaire stijl. ‘Het plezier bij Pfeijffer zit, ook voor zijn lezers, voor een belangrijk deel in de taal,’ schrijft van Oostendorp, en hij heeft vanzelfsprekend gelijk. Voor welke briljante schrijver geldt dat nou niet? Het lijkt op het eerste gezicht alsof de auteur een open deur intrapt, en toch is het niet onbelangrijk dat hij het aanhaalt, want hij zegt elders ook het volgende:
Taalliefde speelt sowieso een ondergeschikte rol in de literaire kritiek of de academische studie van literatuur. Critici zijn naar mijn indruk vooral duiders van de inhoud, en veel minder proevers van de taal.
Daar heeft Herr Professor wel een punt, en het ware interessant geweest als hij er nog even dieper op in was gegaan. Want is die haast manicheïstische tweedeling van vorm en inhoud niet de kern van het probleem met literatuur(kritiek)? Verwijzend naar Schopenhauer zei Michel Houellebecq ooit: ‘De eerste – en vrijwel enige – voorwaarde van een goede stijl is dat je iets te zeggen hebt.’ Zo is het maar net: hoogstaande stijl zonder inhoud is ondenkbaar, en omgekeerd is het onmogelijk om grootse gedachten slecht te verwoorden om de eenvoudige reden dat het dan geen grootse gedachten zijn. Inhoud en stijl kunnen niet los van elkaar worden gezien. Als iemand die stelling verpersoonlijkt, is het wel Ilja Leonard Pfeijffer.
Ze zaten samen in de collegebanken bij @LeidenHum Marc van Oostendorp @fonolog schreef voor en over zijn oude studiegenoot het boek ‘De taal van Ilja Leonard Pfeijffer’. @LeidenAlumni pic.twitter.com/gglQrwlaRq
— Universiteit Leiden (@UniLeiden) 21 januari 2018
Zoals iedereen die Pfeijffers oeuvre volgt, is het van Oostendorp natuurlijk opgevallen dat deze gevierde schrijver een opvallende ontwikkeling heeft doorgemaakt, van ‘iemand die met zijn dichterlijk lange haren een beetje in de provinciestad waar hij was neergestreken Chouffes zat te drinken en de romantische poëet zat uit te hangen’ tot de gedistingeerde Genuese gentleman die hij nu is geworden. Toch had die merkwaardige evolutie nog wat meer aandacht mogen krijgen, vooral omdat ze lijkt samen te hangen met de verandering die Pfeijffers taal heeft doorgemaakt. Van de woeste Viking die ten tijde van Het glimpen van de welkwiek nog poëzie schreef die bij momenten aan Lucebert doet denken (‘noem mij vleugelzinkende rijpstamper klittebaard met libysche draaksnuit’) naar de strak gecomponeerde en heldere, maar daarom niet minder briljante Idyllen is een behoorlijk grote stap (‘Hoe is de beste stijl? Hij moet citeerbaar zijn. / Een fonkelende wijn in purper kristallijn / geurt onaantastbaar op een eeuwenoud stilleven.’)
Bovendien lijkt die verandering in de stijl dus gepaard te gaan met een nieuw imago. Tot op zekere hoogte zal het wel te maken hebben met Pfeijffers nieuwe liefde Stella en zijn beslissing om het drinken te laten, maar menig lezer herinnert zich nog wel dat hij voorheen nog in sjofele spijkerbroeken en godbetert op crocs (staat daar niet de doodstraf op in Italië?) geestrijke dranken nuttigde op de Piazza delle Erbe. Daar bestaan nog vermakelijke filmpjes van. Zoals bekend vertoont Pfeijffer zich tegenwoordig alleen nog nuchter en in chique Italiaanse maatpakken. Dit wekt toch het vermoeden dat deze schrijver een imago construeert, een beetje zoals David Bowie een tijdje als Ziggy Stardust op het podium stond en later weer als The Thin White Duke, waarbij hij de nieuwe richting die hij in zijn werk opzocht gepaard liet gaan met een uiterlijke stijlbreuk.
Was bij leuke presentatie van het boek van Marc van Oostendorp over het rijke taalgebruik van Ilja Pfeijffer. Goed boek ook. @fonolog pic.twitter.com/ajyx9hDRb8
— ewoudsanders (@ewoudsanders) 20 januari 2018
Een interessant stuk om tot slot nog te vermelden is ‘Als cryptogrammaticus’, waarin van Oostendorp een aantal (schijnbare) tegenstrijdigheden in Pfeijffers poëtica (vroeger en nu) aankaart, en het opmerkelijke standpunt verdedigt dat ‘literatuur nooit een partijprogramma is waarop iemand mag worden afgerekend’. Van Oostendorp verwijst naar een lezing die Pfeijffer in 2017 op Poetry International gaf en waarin deze laatste een vurig pleidooi hield tegen de visie waarin een gedicht als een op te lossen cryptogram moet worden beschouwd: ‘Het gedicht creëert een nieuwe werkelijkheid en een nieuwe logica en je moet het nemen voor wat het is, en als je het niet snapt is dat precies de bedoeling. Je moet je laten meenemen door de interne logica van het gedicht.’ Overigens ging hij met dat pleidooi lijnrecht in tegen de elders in dit boek door van Oostendorp aangehaalde Paul Claes, die er onder meer met De sleutel – Vijfentwintig gedichten van Noord en Zuid ontsloten precies voor pleit om poëzie te ontcijferen.
Ook van Oostendorp zondigt weleens tegen het verbod om literatuur als een te kraken puzzel te benaderen. Zo is het gegoochel met getallen in ‘Als kabbalist’ nogal vergezocht, al siert het van Oostendorp wel dat hij dat met veel gevoel voor zelfspot ruiterlijk toegeeft. Al bij al biedt hij Pfeijffers lezers heel wat stof tot nadenken en verfrissende inzichten met dit lezenswaardige boek, en u zult ons niet horen protesteren tegen zijn bewering dat de Tzum-prijs ‘de beste literaire prijs van Nederland’ is.
Daan Pieters
Marc van Oostendorp – Waar wordt geschreeuwd is taal vacant – De taal van Ilja Leonard Pfeijffer. De Weideblik, Varik, 2018. 144 blz. € 12,50.