Recensie: Madelon de Keizer – Als een meeuw op de golven. Albert Verwey en zijn tijd
Dichter en criticus: liefde voor het leven
Volgens Jan Veth, de schilder van het beroemde portret van de jonge Albert Verwey, moet de kunstcriticus ‘niet zozeer een mening of oordeel geven over een kunstwerk, maar eerder het gevoel weergeven dat een kunstwerk bij hem opwekte’.
Madelon de Keizer haalt dat aan in haar boek over Verwey en zijn tijdgenoten. Het geven van een oordeel, zei Veth, is een uiting van superioriteit. Maar de lezers willen graag oordelen lezen, al is het maar met bolletjes. Zij willen weten of een kunstwerk de moeite waard is en zij willen begrijpen waar het kunstwerk over gaat. Zij zoeken dus een autoriteit die hen vertelt wat zij ook zouden moeten menen.
Verwey noch Kloos trok zich van Veths mening iets aan. Zij wilden wel degelijk voorlichting geven aan het publiek vanuit hun kennis, hun leeservaring en hun eigen dichterschap. Zij vertrokken vanuit hun eigen opvattingen over hoe kunst moest zijn.
Kloos hield vast aan de Tachtigerprincipes, zoals ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’, terwijl Verwey na enige tijd de idee belangrijker vond. Dat was dan ook de belangrijkste reden voor hun verwijdering en later zelfs vijandschap. In hoeverre daarbij hun intieme verhouding een rol speelde, is moeilijk te achterhalen. Hoe ver ging hun liefde? In elk geval is wel duidelijk dat Verwey veel hield van zijn mentor in de kunst en dat Kloos verbitterd reageerde op zijn verloving met Kitty van Vloten, met wie Verwey een gelukkig huwelijk beleefde.
Hoe oordeelde men over het portret van de jonge Verwey? Wat zag men? Een slungelige jongen in niet-voorname kleren, met een kop vol sterke eigenzinnigheid. Wat ik nu zie in het portret? Een jongen van negentien die met enig dedain zijn portrettist niet aankijkt. De rechterhand in de zak van zijn broek. Het haar wild; brede neus, dunne, brede mond, de ogen kijkend naar, ja, naar wat? In zichzelf gekeerd, broedend op zijn toekomst, ambiteus.
Albert Verwey was de zoon van een godsdienstige meubelmaker, geen eenvoudige ambachtsman, maar iemand met een bedrijf met vele arbeiders. Zijn zoon mocht naar de HBS, eerst driejarig, later vijfjarig. Albert was aanvankelijk een slechte leerling, maar hij slaagde uiteindelijk als de beste. Hij was vooral goed in Nederlands en andere talen. Hij werkte kort als secretaris bij een handelsonderneming, reisde met zijn baas naar Brazilië, maar vestigde zich al gauw als dichter en literator, een armoedig bestaan.
Van Eeden vond het maar niks dat ‘den eerzuchtigen burgerjongen, (…) een goeden partij doet’. Van Eeden verafschuwde het huwelijk van zijn schoonzus met Verwey. Waarom? Daarvoor moet ik een uitstapje maken naar de biografie van Jan Fontijn over Van Eeden. Fontijn veronderstelt jaloezie. Kitty was populair in de kring van schrijvers. Kitty kwam in zijn dromen voor. Heeft hij haar als vrouw begeerd? Was Martha, de vrouw van Van Eeden frigide of heeft van Eeden haar frigide gemaakt met zijn schizofrene kijk op sexualiteit? En er was zeker jalousie de métier: Verwey schreef maar door, terwijl Van Eeden in een impasse zat.
Overigens waren al die literaire ‘vrienden’ af en toe zeer gefrustreerd en ziekelijk. Ze hadden hoofdpijn of ze waren overwerkt, overspannen, depressief. Ook Verwey leed aan depressieve buien, vaak na het voltooien van een bundel of boek. Sommige schrijvers waren alcoholist en suïcidaal. Het is nu niet anders dan toen. Veel schrijvers leven ongezond, al zijn er gelukkig ook veel uitzonderingen.
Hoe oordeelde men over Verwey’s dichterschap? Carel Scharten vond hem een ‘welbewusten, strengen en eigendunkelijken Hollander’. Zijn poëzie vond hij ‘ koel (…) bedenksel’, ingewikkeld en ‘vol onbegrijpelijke diepzinnigheden’. Nog erger: zijn werk is
‘het genoeglijk maaksel van wie steeds over zijn zeer belangrijke zelf tevreden is, en des te tevredener naarmate het resultaat stijver staat van gewicht en bizonderheid’.
Hoe oordeelde Verwey later over Kloos?
‘Ik zou hem de punt van het Zelf-gevoel willen noemen. Dat hij altijd zichzelf en zichzelf alleen zoo voelt, is zijn kracht en zijn grootheid.’
Verwey heeft vaker van die vreemde uitdrukkingen: ‘de punt van het Zelf-gevoel’. Gelukkig legt hij het hier uit. Hij wilde zich richten op de wereld en zijn observaties ‘zuiver’ weergeven. Wie zou het onzuiver willen doen? Volgens Kloos stonden in de debuutbundel van zijn vriend ‘nogal wat grammaticale fouten en overtredingen in zijn versbouw’ (MdK).
Hoe oordeelde Verwey over zichzelf? ‘Als kind had hij altijd al geweten dat hij meer dan iedereen het leven kende, omdat hij een dichter was’ (MdK). Zelf formuleert hij heel wat ingewikkelder:
‘Ik zou nu onopgemerkt gaan kunnen tusschen de wereld vol menschen en elk zou ik zien en elks woorden hooren als de alleen door mij te begrijpen geheim-taal van Het Leven’.
Nou, nou!
Eerst dacht ik dat het kiezen van figuren rond Verwey zou leiden tot een donut-biografie, maar later zag ik dat Verwey steeds de naaf in het wiel was.
Niettemin ben ik het eens met Rob Schouten dat Verwey wat veraf blijft, maar ligt dat niet eerder aan zijn ‘onbenaderbaarheid” dan aan zijn biografe?
Onbenaderbaar? Liet hij niet allerlei vrienden toe? Was het huis op het duin niet een gastvrije plek? Ja, maar zijn jongste zoon klaagde over zijn afwezigheid en de vrienden liet hij allemaal weer los. Was Kitty de enige die hij toeliet?
Madelon de Keizer heeft een tijdsbeeld willen schrijven, zoals Gundolf uit de kring van Stefan George dat deed. Zij wilde met een biografie een cultuurideaal laten zien aan de hand van een centrale figuur. Dat maakt het geheel wat droog.
Hoe oordeelde Kloos over Verwey? Hij vindt dat de ‘jonge, schoonheidszoekende lyricus Verwey vanaf 1886 […] langzaamaan was verworden tot een betogend didacticus wiens veelvormige emotie was verdord tot hautain begrip’ (MdK). Kloos heeft het ook over ‘zelfminnende bespiegeling’.
1886 … Verwey is dan 21! Het gaat hier over de Verzamelde Gedichten! De invloed van Kloos was zo groot, dat men tot diep in de twintigste eeuw zijn mening in het algemeen deelde. Vestdijk heeft geprobeerd het beeld te veranderen. Hij bewonderde Verwey om zijn enorme en belangwekkende oeuvre, maar sabelde ook vele gedichten neer als rijmelarij en dor denkwerk. Vele gedichten lijken eerder op verknipt proza.
Wat me verbaasde in het werk van Verwey waren de vele ongelukkige zinnen, de grammaticale fouten, overtredingen in de versbouw (volgens Kloos). En wat te denken van de volgende uitspraak over nieuwe verzen? Hij schreef vroeger verzen met mannelijk rijm, nu allemaal in het vrouwelijk rijm: ‘dat is omdat ik nu een vrouw heb’. Wat een onzin!
Bewonderenswaardig zijn echter zijn discipline en werklust: hij werd inderdaad een cultureel leider. In tegenspraak daarmee is het geringe aantal verkochte exemplaren van de meeste van zijn bundels, met een oplage van 200 exemplaren. Van de herdruk van de Verzamelde gedichten werden 28 exemplaren verkocht. De uitgever eiste dan ook steeds een aandeel in de kosten van uitgave. Het Blank Heelal had een oplage van 500. Het eerste jaar (1889) werden er 92 verkocht. In 1910 was er geen belangstelling meer en waren er 376 exemplaren over. Het tijdschrift De Beweging moest steeds financieel ondersteund worden door Verwey zelf. Er waren meestal niet veel meer dan 200 abonnees.
Toen Verwey in februari 1928 werd uitgenodigd door prinses Juliana, die zijn colleges volgde, voor een diner, bleek ‘dat zelfs de hoogste dignitarissen geen idee hadden wie hij eigenlijk was’ (MdK). Hij schreef aan Uyldert:
‘Als ik ooit, als hollandsch dichter, gemeend heb eenigszins bekend te zijn, ben ik van die waan grondig genezen.’
Toch verklaarde hij nooit teleurgesteld te zijn geweest door de ontvangst van zijn boeken: ‘Waar ik één lezer verwachtte, heb ik er altijd twee of drie gevonden en soms meer.’ Hij werd nooit populair, maar aan het eind van zijn carrière werd hij niettemin door de meeste belangrijke literatoren vereerd als een groot dichter, zelfs door Ter Braak die hem een literaire administrator noemde en een superieure schoolmeester, maar toch zijn dichterschap ‘monumentaal’ achtte.
Een nieuwe generatie roemde zijn Europeese instelling. Hij hield van zijn land, maar was geen nationalist. Optimistisch betoogde hij dat de toekomst schoon zou zijn en dat we toegroeiden naar een mondiale eenheid. Dat was een gewaagde profetie in de dertiger jaren, in de tijd van het nationaal-socialisme. Verwey zag heel goed dat het fout ging met Duitsland. Vestdijk wilde een bloemlezing maken met zestig gedichten van uitnemende kwaliteit.
Maurits Uyldert, de eerste biograaf van Verwey schrijft over hem:
‘Een vonk van godswijsheid valt in de dichterziel. Deze vergeestelikt haar wezen en groeit uit tot de idee, die dit wezen zo eigen is, zó dit wezen zelf is, dat geen uiting ervan anders dan als symbool van deze idee denkbaar is.’
Hij benadrukt, net als Vestdijk in zijn Verwey en de Idee, dat Verwey de dichter van reeksen is, van een oeuvre. Veel gedichten krijgen hun betekenis in het geheel, als kralen aan een ketting.
Erg enerverend, aantrekkelijk, avontuurlijk of meeslepend kan ik de biografie niet vinden, maar dat ligt ook aan het leven van Verwey, hoe polemisch, eigenwijs en zelfbewust hij ook was. Maar ik heb veel bewondering voor het geduldige graafwerk in de brieven, de zorgvuldigheid van alle commentaren, waarbij Madelon de Keizer negatieve opmerkingen over Verwey niet schuwt.
Verwey vond de biografie ‘een moeilijke en hoge kunst, maar ‘wie zich er aan waagt moet de druppels zien en de stroom, de boomen en het heele Bosch.’ Dat heeft zijn biografe goed gedaan. Het geheel had van mij echter wel korter gemogen.
Remco Ekkers
Madelon de Keizer – Als een meeuw op de golven. Albert Verwey en zijn tijd, Prometheus, Amsterdam 2017. 767 bladzijden