Recensie: Erich Maria Remarque – Arc de Triomphe
Stilistisch gave melancholische roman
De schrijversnaam Erich Maria Remarque (pseudoniem van Erik Paul Remark, 1898 – 1970) roept in eerste instantie direct zijn everseller op Van het westelijk front geen nieuws. Een klassieker over de waanzin van de politiek, van de slagvelden in de Eerste Wereldoorlog, over de tijdsgeest van de toen nieuwe eeuw. Maar de in 1947 naar de Verenigde Staten geëmigreerde, en nooit meer naar het voor hem voorgoed besmeurde Duitsland teruggekeerde, Remarque heeft nog een goed dozijn romans geschreven, voornamelijk over de vervreemding van de banneling, de chaos, de vertwijfeling van de gedwongen migratie. Het feit dat nergens een goed heenkomen te vinden is.
Na een start als toneelcriticus en sportjournalist, schreef Remarque in Amerika nog zes sterke romans, die elk op eigen wijze de gevolgen van de grootheidswaanzin op het individu beschrijven. Je zwenkt in de boeken van Remarque mee tussen hoop en wanhoop, mede door de krachtige vorm, de afwisseling tussen dialogen, interne monologen, filosofische beschouwingen en bitterzoete anekdotiek. Arc de Triomphe is het tweede wereldsucces van Remarque na zijn beroemde werk over het oorlogsfront.
De zeer begaafde chirurg Ludwig Fresenburg is na een verblijf in een concentratiekamp in de vroege jaren dertig uit Duitsland gevlucht en leeft zonder papieren als illegaal in Parijs onder de naam Ravic. Hij woont in een obscuur hotel, en weet dankzij zijn goede beheersing van het Frans, zijn nette kleding, zijn manieren en intellect, onder de politieradar te blijven. Opportunisme is van alle tijden, maar altijd het ergste in tijden van chaos. De Franse professor Durant, met aanzien, maar met minder zekere snijhanden, gebruikt Ravic om zijn klusjes op te knappen tegen betaling van een fooi. Dokter Veber meent het beter met hem. Aan hem heeft hij verteld dat hij in een concentratiekamp heeft gezeten. Maar toch houdt ook hij hem op afstand, laat hem beslist niet toe in zijn privésfeer. Tegen meewarigheid kun je je niet verdedigen.
De dagen kabbelen eigenlijk voort, al is de onrust bij Ravic en bij alle illegalen in het hotel International altijd aanwezig. Ravic slaapt zelden of zeer licht, verdooft zijn zorgen met wijnen, calvados en cognac. In de nacht staat de tijd stil, alleen de klok tikt door. Af en toe speelt hij een potje schaak met de Russische immigrant Morosow, portier bij een nachtclub. Ook in een bordeel, alwaar hij de meisjes regelmatig controleert, vind hij bij de gouvernante en de madam aanspraak. Maar het is tekenend, het is immers een doorgangshuis.
Er zijn twee belangrijke spillen waaromheen deze roman draait. Veertiger Ravic ontmoet een andere banneling, de jongere Joan, een uit het Italië van Mussolini gevluchte zangeres en actrice van kleine rolletjes. Ravics vrouw heeft in Duitsland de hand aan zichzelf geslagen nadat ze door de Gestapo was ingezet als dwangmiddel tijdens de marteling van Ravic. Hij had niet gedacht ooit nog gevoelens op te kunnen brengen voor een vrouw, anders dan vriendschappelijke. Met een aantal ex-patiënten drinkt hij weleens een glaasje. Kan hij het opbrengen om bij Joan te schuilen, om dwars tegen de omstandigheden in ‘frank en vrij’ met haar te verkeren? Is dat de uitweg? ‘De herinnering aan de andere vrouw was toch allang afgestorven, alleen de herinnering aan haar dood was gebleven.’ Oef. De liefde biedt zich aan, maar Ravic maakt toch nog bezwaren.
Daarnaast duikt er ineens een onwelkome gast uit het thuisland op. Haake, de volvette martelaar van de Gestapo. Ravic wordt niet herkend – Haake heeft duizenden onderhanden genomen – en hij presenteert zich als Von Horn, een in Frankrijk geboren Duitser. Ravic twijfelt tussen opnieuw vluchten en wraaknemen.
Remarque is de meester van het sprekende detail. Hij laat aforismen als het ware onderduiken in de tekst. Alle facetten van de personages worden ondersteund met specifieke beelden en scènes. Ravic haat de sleur van het uitkleden. Zelfs daar komt hij niet onderuit. Het symbool van de onderwerping, van het niet kunnen ontsnappen. En tegelijkertijd heeft het met de voortdurende paraatheid te maken. Altijd klaar om meteen weer de wijk te nemen.
Het absurdistische van de chaos, van de voortdurende verschuiving van belangen wordt prachtig weergegeven door het pragmatisme van de fijn ironische hoteleigenaresse. Ze heeft een kelder vol met ‘helden’. Portretten van de leiders van verschillende kampen. Die al naar gelang van de kamerbewoners worden omgehangen. Op een gegeven moment loopt Ravic door de gang waar de verschillende portretten tijdens de schoonmaak, tijdens de wisseling van de wacht, tegenover elkaar staan. Hij betreedt als het ware het slagveld. Dit is een van de tragikomische elementen die deze roman zo aantrekkelijk, zo doordesemd, zo oprecht maken. Ravic heeft een aanstekelijk licht-ironiserend idioom. Hij hoopt dat de kamers binnenkort vol zullen hangen met portretten van Adolf en zijn trawanten. De eigenaresse begrijpt hem meteen. Het moment waarop zij vluchtelingen zullen zijn.
Een patroon van een ander hotelletje barst in gescheld uit wanneer hij er een dode man aantreft. Dokter Ravic is erbij geroepen en bedaart de man door te vragen of hij uit de Provence komt. De man is verbaasd, houdt wel direct zijn mond. ‘Ik wou u alleen maar even onderbreken. Dan kun je het best maar een zinloze vraag stellen.’ Arc de Triomphe zit vol met dit soort waarheden. Het is boek dat glorieert op de handelingen en de reflectie daarop van de personages. ‘Vreemd om de broekzakken te doorzoeken van een dode. Net alsof zijn pak ook met hem gestorven is. En gek dat je dat zo voelt. Een pak was tenslotte een pak.’
Ravic is de overlever. Maar hoe overleef je het overleven? Om maar eens met Edgar Hilsenrath te spreken, die de roman van een nawoord heeft voorzien. Ravic krijgt van Joan een mascotte, een madonnabeeldje. Hij pakt het van de bezorger aan en zet het tussen de schaakstukken. Ravics geweten Morosow geeft advies: ‘Zet maar ergens neer. Je kunt een heleboel dingen ergens neerzetten. Er is voor alles plaats in de wereld, behalve voor de mens.’ Leven in die verwarrende, angstige tijd betekent ten koste van anderen leven. Er is niets wat op Ravic, Joan, Morosow en de andere bewoners van het ‘vluchtelingenhotel’ ligt te wachten. Het zijn mensen zonder toekomst, die het maar nauwelijks op kunnen brengen om in het heden te leven, om zichzelf de liefde te gunnen.
Remarque beschouwt zijn protagonisten juist met veel mededogen. Ze zijn levensecht, ook doordat je als lezer met ze in hun tijd meeleeft. De schrijver die zijn achterafkennis voor zich houdt. De Engelse premier ‘Je t’aime Berlin’ doet een poging om de vrede te bewaren. De nazi’s nemen het Sudetenland in. Ravic en zijn tijdgenoten kunnen hoogstens vermoeden, angstig bevroeden in welke richting het gaat. Van de duur van een eventuele oorlog hebben ze natuurlijk geen weet. Die onzekerheid draagt deze roman. Meermaals krijgt Ravic de kans om verder te leven op het paspoort van een ander. Maar dat is zijn stijl niet. Hij is het uiteindelijk zat om te vluchten. Niet uit berusting of omdat hij murw geslagen is. Hij heeft zichzelf van zijn herinneringen, van zijn demonen bevrijd – ‘dat onzichtbare pakhuis van het niets, genaamd het geheugen’ – heeft zichzelf daarmee een ‘eigen identiteit’ gegeven. Het individu dat in gedachten, in gevoelens het kwaad heeft overwonnen. Al heeft het een bittere ondertoon. Het is volgens Ravic een kwestie van je losmaken van gewoontes, de liefde is daarbij een van de andere benamingen voor gewoonte.
Maar voordat het zo ver is, heeft hij zich met Joan, met Haake in allerlei bochten gewrongen. Is hij opgepakt en gedeporteerd omdat hij, een gotspe, op straat een gewonde man hielp. Uitgewezen nota bene door een dikzak die hij op de operatietafel heeft gered. Maar die denkt dat hij door professor Durant is geholpen. Ravic heeft maar een schijntje betaald gekregen. De vette buit was voor Durant. Opportunisten spinnen garen bij chaos. Pas na drie maanden keert Ravic via allerlei sluiproutes van Zwitserland weer terug naar Parijs. De enige plek waar hij min of meer een thuis heeft gevonden. Voor zo lang het duurt, totdat Frankrijk onder de voet zal worden gelopen. Want daar zijn ze wel van overtuigd ondanks het geronk over de onoverwinnelijke Maginotlinie. Er is ook nog een ander, donkerder aspect. Ravic heeft eenvoudigweg geen vrees meer over.
Arc de Triomphe is opnieuw een stilistische gave, melancholische roman, met een keur aan indringende observaties. Het is de overweldigende paradox van de chaos, van de willekeur. Je bent eigenlijk niet meer welkom op je eigen continent, maar vertrekken wordt je tegelijkertijd onmogelijk gemaakt. De boeken van Remarque geven de vluchteling een duidelijke stem, zijn juist vandaag de dag nog belangwekkend, noodzakelijk.
Guus Bauer
Erich Maria Remarque – Arc de Triomphe. Vertaald door C.J. Kelk. Cossee, Amsterdam. 420 blz. € 29,99.