Recensie: Gabriele d’Annunzio – De schoonheid van de nacht
Diffuse sensualiteit in het donker
De schoonheid van de nacht is een bundel met autobiografische teksten van de grote Italiaanse schrijver Gabriele d’Annunzio. Jan van der Haar heeft vakwerk geleverd met zijn vertalingen van de wonderschone werken Solus ad solam en Nocturne die in deze uitgave volledig zijn opgenomen.
Gabriele d’Annunzio (1863-1938) is één van de belangrijkste schrijvers van de moderne Italiaanse letterkunde. Al op zijn zestiende debuteerde hij met een dichtbundel. In 1889 publiceerde d’Annunzio zijn debuutroman, in het Nederlands vertaald als Het kind van de lust. In deze roman leeft het hoofdpersonage Andrea volgens het adagium van zijn vader: ‘Je moet je eigen leven maken alsof het een kunstwerk was.’ Deze uitspraak is tevens van toepassing op d’Annunzio zelf die, met zijn talent voor het leven, van zijn bestaan een waar kunstwerk maakte. D’Annunzio was niet alleen dichter, toneelschrijver en romancier, hij was ook politicus en soldaat. Hij had vele minnaressen, waaronder de beroemde Italiaanse actrice Eleonora Duse. ‘Ik ben ontrouw uit liefde’, schreef d’Annunzio in Het geheime boek dat gedeeltelijk is opgenomen in De schoonheid van de nacht. Door zijn extravagante levensstijl raakte hij in de schulden en vluchtte naar Frankrijk. Hij keerde terug naar Italië om mee te vechten in de Eerste Wereldoorlog en werd een oorlogsheld. In 1919 nam hij het stadstaatje Fiume in en regeerde daar tot 1920. Daarna trok hij zich terug in zijn villa aan het Gardameer. Hoe interessant zijn leven ook was, het is zijn werk dat voortleeft, want d’Annunzio was in de eerste plaats schrijver.
Vermoedelijk beïnvloed door de roman Tegen de keer van J.-K. Huymans, deze zogenaamde bijbel van de decadente literatuur, schreef d’Annunzio Het kind van de lust. Deze roman is niet zo goed als Huymans’ magnum opus, maar dit niveau haalt d’Annunzio wel met de autobiografische boeken Solus ad solam en Nocturne.
Solus ad solam is een dagboek van wanhoop en waanzin. In 1908 krijgt d’Annunzio’s minnares Giuseppina Mancini een psychose en vanwege dit delirium wordt zij opgenomen in een inrichting. D’Annunzio is nu gescheiden van zijn geliefde en krijgt via haar dokter informatie over haar toestand. In zijn dagboek adresseert hij Mancini vaak direct, haalt hij herinneringen op aan hun ontmoetingen en beschrijft hij zijn vertwijfeling. De scheiding is een emotionele foltering. Het lijden is inherent aan de liefde: ‘Waarom houd ik vooral hierom van je: omdat ik meer lijd om jou dan om iedere andere vrouw en om iedere andere gedachte op aarde?’
De liefde is een geestelijke gevangenschap en wordt uitgedrukt door de directe taal van het dagboek. Door het koortsachtige proza verkleint d’Annunzio de kloof tussen de taal en de heftige emoties, en dat is wat dit dagboek zo bijzonder maakt. In Nocturne, waarin de weemoed regeert, is de taal indirecter en serener. Nocturne kan het best worden omschreven als een autobiografisch prozagedicht. Tijdens de Eerste Wereldoorlog raakte d’Annunzio bij een landing met een vliegtuig gewond aan zijn rechteroog en uiteindelijk zal hij dit ook verliezen. Het oog is niet zomaar een orgaan, volgens d’Annunzio: ‘Het oog is het magische punt waarop ziel en lichaam, tijd en eeuwigheid samenvloeien.’ Met een bandage voor zijn ogen moet hij het bed houden. Gevangen tussen de vier muren van zijn kamer, schrijft hij zonder zicht op vele kleine strookjes papier. Het heden is een claustrofobische wereld van de kamer: ‘Neem deze beklemming van mij weg. Ik houd het niet meer uit. Bevrijd me uit deze verschrikking. Ik krijg geen adem meer.’ Als antidotum voor deze benauwdheid, voor het stilstaande leven in de kamer, beschrijft d’Annunzio het dynamische verleden.
D’Annunzio haalt niet zozeer herinneringen op; de beschrijvingen van de gebeurtenissen en de evocaties van de gevoelens zijn een ervaring van het verleden dat zo vitaal wordt: ‘En wederom wordt alles heden en levend, alles pulseert en bloedt.’ Het verleden wordt levend door het oproepen van zintuiglijke indrukken: geuren, kleuren, geluiden en aangezichten worden in prachtige metaforen en vergelijkingen beschreven; het leven is voor d’Annunzio namelijk ‘een diffuse sensualiteit, een voor alle zintuigen te ontdekken wetenschap, een heerlijk snuifbare, tastbare, eetbare, substantie.’
De beknopte alinea’s zorgen voor vaart in dit prachtige boek: daardoor wordt het niet monotoon en verdraagt het de zware thema’s. De zinnen zijn van geringe lengte en lijken eenvoudig, maar schijn bedriegt, want de zinnen staan onder hoogspanning. Deze zijn namelijk meerlagig door de correspondentie van de verschillende indrukken.
De schoonheid van nacht besluit, als een soort toegift, met een lang fragment van Het geheime boek. Dit fragment is het zwakste gedeelte. Het leed wordt nu wat larmoyant door het beeld dat d’Annunzio van zichzelf schetst als gekwelde kunstenaar. Het heeft niet de literaire brille van de bedwelmende boeken Solus ad solam en Nocturne.
Koen Schouwenburg
Gabriele d’Annunzio – De schoonheid van de nacht. Vertaald door Jan van der Haar. De Arbeiderspers, Amsterdam. 480 blz. € 29,99.
Deze recensie stond eerder in het Friesch Dagblad van 10 maart 2018.